1987
In dit jaar ben ik begonnen met verwerking van gegevens voor het Zwols Archeologisch Dagboek. Mijn vriend Jan van Dijk had een kamer vrij op het Gasthuisplein en ik ben
daar menige middag en avond geweest om voorwerpen, scherven te tekenen, mijn aantekeningen te verwerken en teksten te schrijven voor het Z.A.D. Jan nog heel hartelijk bedankt
voor het mogen gebruiken van die kamer want zodoende kon ik in alle rust, buiten een paar studentenfeestjes na, aan mijn boek werken.
Eind 1986 was er een stadsarcheoloog
aangesteld voor verschillende Hanzesteden waaronder Zwolle. Het was dus een probleem voor hem om dan op alle plaatsen tegelijk aanwezig te zijn en hij moest dan ook prioriteiten
stellen. Toch mag je verwachten omdat hij weinig uren heeft, er dan andere geïnteresseerden, ik denk dan vooral aan R.v.B., zich dan laten zien op plaatsen waar grondwerkzaamheden
plaatsvinden. Zoals u al in de verslaggeving van 1985 en 1986 hebt kunnen lezen was daar geen sprake van. Een beter bewijs is er niet om te stellen dat R.v.B. alleen aanwezig was
op bouwplekken als ik daar onderzoek deed en de gegevens aan hem doorgaf zodat hij weer een publicatie kon maken waardoor zijn naam nog meer bekendheid kreeg.
Windesheim zou in 1987 zijn 600-jarig bestaan vieren. Eén van de activiteiten was een archeologisch onderzoek naar de restanten van het Klooster Windesheim. Volgens gegevens
in het boek ‘Windesheim’, van de IJsselacademie, was dat onderzoek aangevraagd door de ‘Stichting Windesheim 600’ waarvan Burgemeester Loopstra voorzitter was. Op 20 januari 1986
was er een bijeenkomst waar informatie verstrekt werd over dat onderzoek. (Dus de voorbereiding daarvan viel zo’n beetje samen in de tijd dat IK met de groep bezig was in de bouwput
van het Ziekenhuis de Weezenlanden en waar R.v.B. zich pas liet zien toen de opgraving, na drie maanden, achter de rug was en
toen ook nog allerlei problemen veroorzaakte!). De informatie over Windesheim staat te lezen in de ‘Nieuwsbrief’ van het plaatselijk belang van Windesheim die uitkwam in maart 1986.
In die nieuwsbrief is ook over die bijeenkomst nog vermeld:“na de pauze kreeg de heer van Beek, stadsarcheoloog van Zwolle (!), die de opgravingen naar de restanten van het klooster
zal leiden, het woord”. R.v.B. geeft dan uitleg over de sporadische gegevens van het klooster maar blijkbaar zitten er meer “deskundigen” in de zaal want er ontstaat een discussie.
R.v.B. blijft bij zijn mening “dat de voormalige kloosterkerk in de tuin van Bredewold/Dominee Popering heeft gestaan en daar zal ook gestart worden met de opgraving. Maar er moest
nog wat geduld uitgeoefend worden want niet eerder dan oktober kon er begonnen worden omdat de R.O.B. (Rijksdienst voor Bodemonderzoek) er op dit moment geen personeel voor had.”
Het uitstellen van de opgraving had te maken met het volgende: De 71 jarige R.v.B. zou, vlak voordat de stadsarcheoloog van Zwolle per 1 januari 1987 zou worden aangesteld, wel
even het Klooster Windesheim lokaliseren. Dat R.v.B. een officiële opgraving van de R.O.B. mocht doen was volgens Hermen Kamphuis en mij bedoeld als dank voor zijn “bewezen
diensten”.
Dat wij het er niet mee eens waren dat R.v.B. een officiële opgraving van de Rijksdienst zou gaan leiden hebben wij in een brief naar de R.O.B. verwoord en tevens
onze verbazing uitgesproken dat de R.O.B. geen afgevaardigde tijdens die opgraving beschikbaar had. (Personeel van de R.O.B. of officiële stadsarcheologen hebben alleen de bevoegdheid
om een officiële opgraving te doen. R.v.B. noemde zich menigmaal ‘de stadsarcheoloog van Zwolle’ terwijl hij net als Herman en ik een amateurarcheoloog was.) De Rijksdienst trok
zich ons protest aan en de opgraving liep vertraging op. Toen de opgraving op 13 oktober begon was er een technische man van de R.O.B. bij aanwezig en, volgens het ‘Windesheimerboek’,
berustte de leiding bij de prov. archeoloog Verlinde. In een later stadium, toen de stadsarcheoloog per 1 januari 1987 werd aangesteld nam die de leiding over. Het onderzoek naar
het klooster leverde weinig gegevens op maar toch werd er een succesje behaald doordat er sporen werden aangetroffen uit de Bronstijd. Het mooie daarvan was dat die bewoningssporen
onder een zogenaamd rivierduin tevoorschijn kwamen waarvan altijd gedacht werd dat die 10.000 jaar oud zou zijn! Dankzij de vondst uit de Bronstijd onder dat duin bewees de
stadsarcheoloog, ongewild, ons gelijk dat rivierduinen niet altijd een leeftijd hebben zoals wordt aangenomen. Omdat Herman en ik al meerdere bewijzen over die foute ouderdom gevonden
hadden kon dit bewijs er mooi bij. Met die gegevens hadden Herman en ik al onderzoeken gedaan naar oude waterlopen en hoe die gestroomd hadden. Gedeeltelijk in het Z.A.D., in de
waterartikelen maar ook bij het verdere onderzoek naar het Klooster Windesheim gebruiken wij dit soort bewijzen om andere auteurs, die regelmatig met een grote duim schreven/schrijven
over oude waterstromen, ontstaan van Zwolle, etc., op andere gedachten te brengen. Dat is natuurlijk tegen de schenen trappen en dat doet pijn. Gelijk hebben of het krijgen is een
heel ander verhaal. Dit gold ook voor het vinden van de (water)gang in Windesheim.

Dat de naweeën van de Brandweerkazerne, Spoelstraatopgraving, onderzoek in de bouwput van het Ziekenhuis de Weezenlanden, het protest van ons, het vinden van de gang etc., bij
R.v.B. en de provinciaal archeoloog Verlinde tot actie noopte bleek uit een brief die ik op 2 maart 1987 van Verlinde ontving. Hij schreef dat ik lastig was, de archeologie in diskrediet
had gebracht, dat ik regelmatig meldingen via de krant had gedaan zonder hem op de hoogte te stellen en dat ik mij aanmatigde dat ik een opgravingsbevoegdheid zou hebben. Verder geeft
hij aan dat ‘U kent in het openbaar een te grote verdienste toe aan uzelf, terwijl wij u pas 5 jaar kennen, waarvan de laatste 2 jaar permanent in ruzie. Bij uw toch wel egocentrische
benadering van de werkelijkheid gaat u bijvoorbeeld voorbij aan a) de al dan niet langdurige verdienste van anderen, die niet zo luidruchtig waren als u; b) u verzwijgt het behouden
van archeologische vondsten dan wel het verkopen daarvan met in groepsverband (A.W.N.) verzamelde vondsten.” Verlinde gruwelt van de verkoop van archeologisch materiaal (in het
jaarverslag 1985 van het R.O.B. is op blz. 117 te lezen dat hij 15 eeuwse vondsten uit een beerput in Deventer heeft gekocht. Hij kan er wel van gruwelen maar aankopen blijft hij doen!)
ook al is dat tegen kostprijs en beëindigt zijn brief “dat een ieder er bij gebaat zou zijn als ik mijn aandachtterrein zou verleggen want het openlijk en langdurig afkatten van elkaar
is in ieder geval onvolwassen.” Dat Verlinde zijn gegevens van R.v.B. heeft gekregen is wel duidelijk. Dat Verlinde beschuldigingen verwoordt die grotendeels van toepassing zijn op R.v.B.
is hem niet kwalijk te nemen want Verlinde kiest partij voor een persoon die de werkelijkheid al vele jaren heeft verdraaid. Maar ook zijn eigen geloofwaardigheid en positie is in het geding.
Maar om dan zo’n tekst te gebruiken en er van uitgaan dat de verhalen van R.v.B. op waarheid berusten zonder mijn verhaal aan te horen is een kwalijke zaak. Voor Verlinde staat het vast;
ik ben de persoon die de problemen heeft veroorzaakt. R.v.B. met z’n staat van dienst en hijzelf treffen geen enkele blaam! Herman Kamphuis heeft toen Verlinde een brief gezonden en
uitgelegd dat R.v.B. de ruzies veroorzaakte door in (kranten)artikelen scheldwoorden te gebruiken en Herman heeft ook zijn ervaringen met R.v.B. aangegeven. Vooral het incident in Deventer
waar R.v.B. Herman en zijn vrouw voor van alles uitmaakte stak Herman nog steeds en verwoordde dat in de brief waarvan ook een kopie naar de directeur van de R.O.B. Van Es is gezonden.
Maar na zo’n brief komt er geen antwoord meer! Dat incident in Deventer hadden wij Verlinde ook al verteld toen hij de scherven bij mij thuis moest bekijken die toen gevonden waren bij
de opgraving in de bouwput van het Ziekenhuis de Weezenlanden. Toen geloofde hij ons ook niet! De nasleep van dit alles kunt u lezen onder Schatgraver en Nawoord.
Nadat het Z.A.D. in 1989 was uitgekomen hadden wij nog zoveel gegevens over m.b.t. Windesheim maar de tijd ontbrak om die te verwerken. Pas in 1994 hebben Herman en ik de publicatie gemaakt
over waar nog restanten van het klooster aanwezig zijn. Ook de functie van de gang leggen we daar in uit. Pas nadat ik mijn site in gebruik had genomen is die publicatie, met de laatste
gegevens, digitaal gemaakt en kunt u die lezen onder Klooster Windesheim. Dit moest ik even kwijt.
Bronzen klok | maart
Begin maart de klok gefotografeerd die aanwezig was in het huis van Mike Jansen (Nieuwe Deventerweg 146) en waarschijnlijk afkomstig is van het Huis Ittersum.
Spanjaardlaan | mei
Waarneming en N.A.P. hoogtes. Verwerkt in het Z.A.D..
Vechtstraat | mei
Op verschillende plaatsen in de Vechtstraat werden in dit jaar panden afgebroken en grondwerkzaamheden uitgevoerd. Ook bij beddenzaak Van Dijk. Op meerdere plaatsen waar sloopwerkzaamheden
in Zwolle plaatsvonden constateerde ik dat er totaal geen interesse was van de stadsarcheoloog! Een slechte zaak. Waarschijnlijk was hij te druk met de opgraving in de Broerenkerk waar hij zich
moest bewijzen. Maar het is natuurlijk van de gekke dat je maar op één paard wedt!
Walstraat | 9-11 september
Vorig jaar mei had Steven beloofd dat hij mij zou waarschuwen als hij met de verbouwing op de begane grond zou beginnen. In september was het zo ver. We hebben verschillende gaten gemaakt
om de profielen te kunnen bekijken. Onder de bestaande betonvloer kwamen op verschillende dieptes vier vloeren tevoorschijn. De vloeren waren bedekt met klei, puin of een laagje zand.
Verschillende aardewerkscherven lagen tussen de verschillende vloeren zodat we redelijk goed dateringen konden doen wanneer de vloeren opgehoogd waren. Tussen de twee vloeren in vonden we ook
een laag die waarschijnlijk een brandlaag was omdat er veel houtskool in aanwezig was. Heeft dat te maken met de stadsbrand van 1324? In ieder geval lag de laagste vloer op 210 cm onder Steven
zijn betonvloer en vonden wij er blauwgrijze- en ongeglazuurde rood gebakken scherven die als 12e-13e eeuw gedateerd kunnen worden.
Op verschillende hoogtes kwamen we kleilagen tegen. Op de afbeeldingen de brandlaag en een inspoelingslaag. Verdere gegevens zijn bij mij op te vragen.
Nog een opmerking:Steven en zijn buurman Gert Oostingh woonden in een kloostercomplex en hadden vanaf 1986 plannen
voor een verbouwing. Kortstondig onderzoek leverde oude bouwfragmenten op en toen die tevoorschijn kwamen heeft Gert zijn oude vriend Dirk de Vries (Monumentendienst en één van de besmette
jongens) uitgenodigd om eens te komen kijken. Dirk wist zeker dat er geen vloeren meer waren onder de vloer die bij de openhaard ontdekt was. Daaronder was niets te vinden zei hij. Er is begin
1987 contact geweest met Stadsarcheoloog Clevis. Blijkbaar was bij Clevis bekend wie Steven en Gert waren. (Ze hielpen mij namelijk regelmatig en Dirk zal hem wel op de hoogte gebracht hebben van
de verbouwing.) Toen Clevis bij de panden kwam waarschuwde hij Steven en Gert dat hij problemen zou maken als zij verder gingen met onderzoek zonder wat te melden! Hij dreigde met politie en justitie
en legde een bouwstop op. Ze moesten er wel om lachen maar het is toch triest dat zo’n net aangestelde archeoloog tegen o.a. Gert, die Rijkscorrespondent was, zo sprak. Hij wilde zelfs de kaart
van Oostingh in laten trekken. Hoe maak je vrienden? Hij gaf ze nog de raad om als zij zo nodig moesten graven hij nog vrijwilligers nodig had op het Gasthuisplein waar binnenkort een opgraving
zou gaan plaats vinden! Het is toch niet te geloven dat Clevis zoiets deed. Er was toch een melding gedaan en Dirk de Vries was ook al wezen kijken? De aanvaring heeft Herman Kamphuis verwoord
in een brief van 15 maart ’87 naar Verlinde maar ... u raad het al, geen reactie! Zelf heb ik nooit contact met Clevis gehad en hij heeft de opdracht van Burgemeester Loopstra,; “dat hij met mij
in gesprek moest gaan” op aandrang van de directeur van de R.O.B., Van Es, nooit uitgevoerd.
Enne, de jongens hebben mij de gelegenheid gegeven om wat onderzoek te doen in hun eigen huizen!
Dat er toch meerdere vloeren aanwezig waren heeft u hierboven kunnen lezen. Mede dankzij die gegevens kon ik weer verder met de problematiek waar in vroegere tijden en op welke N.A.P. hoogtes
water voor problemen moeten hebben gezorgd.
Gouverneurshuis (met Joop Bredewold) | eind september

Jaap v. d. Berg had goede connectie met de projectontwikkelaar Ten Doeschate. Deze zou de nieuwe Kerkveste gaan bouwen op de plaats waar vroeger het Gouverneurshuis
had gestaan. Nadat Jaap Ten Doeschate gesproken had op een reünie van oud verzetsmensen kreeg ik toestemming om in de bouwput waarnemingen te doen. De bouwput was niet al te groot en het graafwerk
ging te snel. De afgegraven grond werd snel op de vrachtauto’s gestort zodat er geen tijdsverlies optrad. Om dan tussen de dragline en de vrachtauto’s te laveren, met kans op problemen, lokte ons
niet zo zodat wij eigenlijk alleen in het weekend wat onderzoek konden doen.
De afbraak van het pand heeft heel wat voeten in de aarde gehad en een Wethouder moest er door aftreden. Achteraf blijkt
er een vies spelletje gespeeld te zijn maar het prachtige oude Gouverneurshuis, met verschillende mooie
bouwelementen, was wel gesloopt. De toenmalige Burgemeester Loopstra kreeg als toevoeging een S en werd dus Sloopstra waar hij niet zo gelukkig mee was! Later is Ten Doeschate nog bij mij thuis geweest
omdat hij een antiek wandbord gerestaureerd wilde hebben.
Vanaf september was Herman Kamphuis bezig om informatie te krijgen over de kaart van Jacob van Deventer. We waren te
weten gekomen dat de kaart in de “Biblioteca van Madrid” moest liggen. Via een brief naar de ambassade werden contacten gelegd in Spanje. Mooie verzegelde brieven ontving Herman terug en werd toestemming
verleend om naar Spanje te reizen om de kaart(en) van Van Deventer te aanschouwen.
Hier de afbeelding van de originele plattegrond van Swoll uit 1545 die gefotografeerd is door de zoon van Herman; Berend Jan. Door het kunstlicht, in de
ruimte waar de foto’s gemaakt werden, zijn de kleuren wat blauwer geworden.
Korte Ademhalingssteeg 5 | 2 november
Er was een verbouwing aan de gang en op de container lag grond dat uit de kelder was gekomen. Daarin veel veenresten. Verder niemand gezien. Of de stadsarcheoloog daar op dat moment zijn onderzoek deed?
In ieder geval veenresten.
Heino Munnikenhof | november
Samen met Joop Bredewold de waarnemingen gedaan omdat niemand verder interesse toonde! Informatie over die waarnemingen werden via de historische vereniging “Omheining” in krantenartikelen en TV breed
uitgemeten. Heino bleek oudere bewoning gekend te hebben dan eerder was aangenomen. Je denkt dan dat zo’n gegeven in dank wordt aanvaard maar zo werkt dat niet. Frits Zeiler van de Culturele Raad van Overijssel
vond het maar niets dat mijn naam zo naar voren kwam en in overleg met prov. archeoloog Verlinde werd een brief opgesteld voor de ‘Omheining”.
Van hun kreeg ik die brief waarin te lezen was dat ik illegaal bezig zou zijn etc. etc. maar bovenal werd ik zwart gemaakt door personen die zich waarschijnlijk bedreigd voelden in hun positie.
Het scherfmateriaal heb ik aan Berends gegeven. Berends had ik meegemaakt als opzichter bij de bibliotheekopgraving en ik wist dat hij uit Heino kwam. In september 2005 werd er in Heino door het Oversticht
en de provincie Overijssel, in samenwerking met de Omheining, een archeologische kijkdag gehouden. De door mij gevonden scherven werden daar aangeboden en bleken het spectaculairste van die dag te zijn!
Zelfs de datering, 1200 van het kogelpotmateriaal, kwam overeen met wat ik in 1987 al aangegeven had. Dus daar is geen misverstand over!
Van Karnebeekstraat 3 | 7 november
Tegelijkertijd dat wij, Joop Bredewold en ik, aan het werk waren in Heino op de Munnikenhof, was er in de Van Karnebeekstraat plotseling een dragline verschenen.
Op de afbeelding is te zien dat de ondergrond, welke tegen de Van Karnebeekstraat was gelegen, uit gelig zand bestond maar dat de andere helft veel lichter van kleur was. Waarschijnlijk is dat lichtere
zand stuifzand dat tegen de oude zandrug is gewaaid.
