Inhoudsopgave


WATERNOOD EN WATERSNOOD (WW1) — Het ontstaan van een gebied III

Droogte

Het grondwater zakt, waterputten en kleine watertjes komen droog te liggen. Zandverstuivingen zorgden ervoor dat beddingen verzandden. De vraag is of de bedekte vegetatie zich jaren later tot veen kon vormen of dat de veenvorming vóór de uitdroging heeft plaats gevonden in een open milieu. Mens en dier zoeken nieuwe wateren op totdat die ook weer uitdrogen. Op die plaatsen waar de mens zich tijdelijk vestigde werden waarschijnlijk, om zich te beschermen, windschermen of wallen geplaatst. Een methode was het beleggen met plaggen die eventueel van elders werden aangevoerd of men plantte rijen van takken, liet die overstuiven, waarop weer een rij geplant werd zodat het geheel steeds hoger werd om dan uiteindelijk beplant te worden met eikenhout. (Dergelijke typische zandwallen, ‘stikken’ genaamd, vinden we bij het Sterrenbos In Milligen (onder Dalfsen en zuidelijk van het kasteel Rechteren (20). Tegenwoordig vallen ze niet meer op omdat ze in de bosaanplant verscholen liggen. Op de plaats waar al een oud zandduin lag werd deze uitgebreid met nieuw stuifzand. Zo zullen de zgn. ‘Holocene’ duinen gedeeltelijk tot stand zijn gekomen. Ook in de bundel staat: ‘Vermeldingen over bestrijding van zandverstuivingen vinden we in de 16e eeuw.’ Dat betekent dat in die periode zich nog nieuwe ‘Holocene’ duinen vormden. (Kunnen die verstuivingen het water dat Van Deventer niet tekende (tijdelijk) gedempt hebben?)
Langzamerhand, wat is langzaam als zandduinen zich per dag véle meters kunnen verplaatsen, veranderde het landschap. Hogere gronden waren, doordat daar het zand was afgewaaid, nu lagere gedeelten in het landschap geworden. Beddingen, die eens water doorlieten, waren door het stuifzand herschapen tot natuurlijke dijken. De omgeving van oudere wateren, waar voorheen veenpakketten lagen, was door inklinking en ontginning lager komen te liggen. Toen na de droge periode, zo rond 1200, meer water onze streken bereikte, moeten de toen laagst gelegen gedeelten als nieuwe beddingen hebben gefungeerd en zal het iets hoger gelegen landschap bij grote hoeveelheden water als overloopveld dienst hebben gedaan. Resten van veen en beekklei kunnen daarbij weggespoeld zijn. Dat heel Nederland met het waterprobleem te maken had, blijkt uit de vele publicaties waarin melding wordt gemaakt van overstromingen en stadsophogingen vanaf de 12e-13e eeuw.
Vermeldenswaardig nog is dat in Westerheem 1984-2 op blz. 75-76 staat dat er tijdens en na onderzoekingen in Hunnepe (Zuid-Salland) gewijzigde inzichten zijn ontstaan ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van de stad Deventer. De indruk is dat het bewoningsniveau in de Middeleeuwen aanmerkelijk lager moet zijn geweest dan ná de bedijking van de IJssel. (Opm. 2010: 3 m beneden het niveau worden vaak vondsten gedaan uit de 11e-12e eeuw: Publicatie “Binnenstad Deventer”)
Gevonden gegevens van plaatsen buiten Nederland wijzen op dezelfde problematiek. In het boek ‘Opgravingen in Amsterdam’ worden o.a. buitenlandse steden behandeld. Wat ons opviel is dat steeds de 9e-12e eeuw een rol spelen. Vroegere bewoning werd niet aangetroffen, waar men dat wel verwachtte. Latere bewoning had te maken met wateroverlast. Het gestelde door Heidinga, ‘dat een groot gebied van Europa met de milieuramp te maken heeft gehad’, kan hierop betrekking hebben.

Welke gegevens hebben wij over Zwolle

Volgens de profieltekening op blz. 21 van ‘Zwolle in de Middeleeuwen’, van de opgraving bij de Sassenstraat, moeten bovenop de vondsten van ± 1200 of eerder zandlagen hebben gelegen (21). Bij de Spoelstraat (zie artikel bibliotheek) kon dit ook geconstateerd worden. In de bouwput van de ‘Weezenlanden’ werd op vele plaatsen waargenomen dat verschillende laagjes zand o.a. de vroege bewoningssporen hadden afgedekt. In de Boerhaavelaan lag het 11e-12e eeuwse materiaal haast aan de opp. Deze zandkop kan tijdens de verstuivingen al boven het omringende gebied gelegen hebben. Het gevonden materiaal uit ± 1200 dat in Zwolle-Zuid werd gevonden lag op loodzand, maar onder een wat lichtere zandlaag. Vaak zullen bij de bewerking van esgronden dunne stuifzandlagen weggeploegd zijn.
Door al deze gegevens kunnen wij met vrij grote zekerheid stellen dat zo omstreeks 1200 in en rond Zwolle, op de voornoemde plaatsen althans, het nog heeft gestoven. Deze datering is niet in tegenspraak met het gegeven, dat door verschillende auteurs wordt aangedragen, wanneer meer water de kant van Zwolle opkomt en de 2e periode begint.
Gegevens uit historische bronnen zijn schaars en berusten vaak op fantasie. Slechts een enkel fragment is ons overgeleverd zoals uit de ‘Narracio’. Dit verhaal gaat over de slag bij Harculo ‘achter een aarden wal’ (dijk?) en over de overstromingen rond Zwolle. ‘En hoewel het hele gebied toen ten gevolge van overstromingen onder water stond, doet het leger, gevaarlijk optrekkend door het water, kloek een aanval op de drie burchten in die streek (Voorst) 1223’. Dergelijke oorlogjes werden bepaald niet in de wintermaanden uitgevochten, maar doorgaans in de zomermaanden.
Ter Kuile behandelt een enkel regest dat op Zwolle betrekking heeft over de periode vóór 1350. De Zwolse regesten, van na 1350, zijn door Berkenvelder beschreven evenals de maandrekeningen. De maandrekeningen lopen pas vanaf 1399. Wij willen nogmaals benadrukken dat de auteurs die de waterhuishouding beschreven hebben geen melding maken van de ‘droogte’ gegevens die hiervoor vermeld zijn. De publicaties zijn vaak met gissingen en vermoedens tot stand gekomen. Wij proberen met de door ons verzamelde gegevens een beter inzicht te krijgen in de waterproblematiek vanaf ± 1200.
In het ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT; 1988-1 schrijft Wemes o.a. dat hij twijfels heeft over het oude beeld wat steeds beschreven is van bepaalde waterlopen en vraagt om reacties. Wij lichten er enkele regels uit. ‘In 1226 is voor de slag van Ane veel materiaal via de Vecht per schip vervoerd’. Verderop geeft Wemes aan, dat hij op grond van een kadasterkaart van 1825 (!) vermoedt, dat bij de ‘Vrolijkheid’ een insteekhaven heeft gelegen, die in 1226 dienst kan hebben gedaan. Onze reactie hierop: dat het materiaal via de Vecht werd vervoerd zal te maken hebben met de komst van ridders uit Bentheim, het bisdom Keulen en Münster (Narracio). Het vervoer van Zwolle naar Ommen, de verzamelplaats, kon ook geschieden via de overal aanwezige weteringen.
Als Wemes een insteekhaven ziet bij de ‘Vrolijkheid’ dan kunnen wij stellen dat de plek bij de Bankastraat - Vechtstraat hier eerder voor in aanmerking komt gezien de vroege vermelding van een wetering daar ter plaatse (zie artikel Plattegrond van Zwolle). Tevens is er nog regest 253 van 1386 die wij hiervoor al behandelden en die waarschijnlijk slaat op de Nije Vechte in Berkum. Werd hiermee de waterloop P.E.C.-terrein (nu FC Zwolle stadion) - Oude Verlaat aangeduid? Of werd de huidige Vecht, die toen misschien vanaf de Poepershoek rondom Berkum richting Zwartewater werd (uit)gegraven, resp. verlegd, bedoeld?
Voor deze twee veronderstellingen is nog geen bewijs gevonden. Wie weet welke waterstroom in vroeger tijden ‘Vecht’ werd genoemd? Volgens ons kan namelijk in het vroege begin alles Vecht of IJssel geheten hebben. Men gebruikte vaak de naam wetering, Diese of Aa voor alles wat een water(tje) voorstelde. Op 18e en 19e eeuwse kaarten wordt de Westerveldsche Aa alleen met Aa of riviertje de Aa aangeduid. Later, naarmate de behoefte aan plaatsaanduidingen toenam, zullen om misverstanden te voorkomen wegen en wateren namen hebben gekregen (22). ‘Tussen de Westerveldsche Aa en de Vecht hadden de Zwolse vroede vaderen de gerechtsplaats van Zwolle aan laten leggen’, schrijft Wemes. Hoe oud is die tekst en waar was deze gerechtsplaats? Is het de plek waar Van Deventer in de 16e eeuw de galgen bij de huidige Vondelkade tekende (tegenover de Bankastraat) of is dat al weer een verplaatste? Geesink spreekt nl. over een gerechtsplaats aan de Roodhuizerallee, net over het brugje over de Westerveldsche Aa. Op 18e eeuwse kaarten is een gerechtsplaats getekend op de plaats van de veilinggebouwen in Berkum, die in 1988 zijn afgebroken (huidige Kranenburgweg). Er was ook nog een gerechtsplaats in Westenholte. Deze is te zien op een kaart van de polder Mastenbroek uit 1603 (Prov. Bibliotheek).
Wemes heeft het over de bevaarbaarheid en ‘dat de Voorde zo’n 20-25 cm diep moest zijn, opdat de Middeleeuwer er met zijn laarzen doorheen kon waden’. Wij willen hier nog aan toevoegen dat de toen gebruikte kleine boten aan nog geen 20 cm water genoeg hadden om te kunnen varen. Een volle boot die een paar ton kon vervoeren had een diepgang van ongeveer 70 à 80 cm. Nadat Wemes heeft aangegeven, dat de Zuiderzee omstreeks 1170 ontstond, (Eyken schrijft dat die er al in 1133 was (23)) geeft hij tevens aan dat er in 1150 geen Vechtdelta was. (Visser geeft aan 9e-10e eeuw!)
Ente geeft iets dergelijks aan over de monding van de IJssel. Hij schrijft: ‘In 1200 ligt bij Kampen nog een open monding en heeft zich nagenoeg geen delta ontwikkeld. Door de verbinding tussen het Almere en de Noordzee, die groter werd (einde 12e eeuw) leidde dit tot een verkorting tussen de Noordzee en de IJsselmond. De IJssel kon nu meer water tot zich trekken’. Wemes schrijft verder: ‘dat in de 12e eeuw waar nu de Vecht (boven Berkum) stroomt er hooguit een wat moerassig land was en dat waarschijnlijk alleen in het najaar en de winter. De Vechtbedding lag ergens anders, het meest waarschijnlijk daar waar nu de Westerveldsche Aa loopt’.
Kritiek kreeg Wemes ondermeer van Van der Schrier Z.H.T. 1 988-2. Deze schrijft: ‘dat de Westerveldse Aa geen Vecht is geweest, omdat dan de Aa nu nog Oude Vecht zou hebben geheten’. Wij willen erop wijzen, gezien ons bewijs over de Nieuwe Vecht (zie artikel Plattegrond van Zwolle), dat aan dit water niet de naam is gegeven van Oude Wetering. Dan zouden wij moeten concluderen dat het al in 1553 als wetering genoemde water in de volksmond ‘Vecht’ kan zijn genoemd en bij de kanalisering de term ‘Nieuw’ eraan toegevoegd is. Vandaag de dag en ook in het verleden worden en werden nieuwe namen gegeven aan wateren en wegen. Enkele voorbeelden: Zalnésche wetering heet nu Herfterwetering. In bepaalde gevallen wordt een oude naam weer gebruikt: Kuijerhuisweg, genoemd naar het Cuyr- of koerhuis werd vermoedelijk na het rampjaar 1825 Watersteeg genoemd. Op een oude topografische kaart van 1851 vinden we de naam Nieuwe Dijk, tussen ‘Urbana’ - A.O.C. en thans is het Kuyerhuislaan geworden. (Opm. 2010: denk maar eens aan de Nieuwe Veerallee!) Deze problematiek komt ook voor bij dijken. Wanneer werd een nieuwe dijk weer oud?(Of andersom) Juist: als ze verbeterd of verlegd werd. Meerdere straten heten in dezelfde periode Molenstraat - Middelweg - Waterstraat. (Markeboeken) Met alleen de vermelding van straatnamen of waterwegen uit oude bronnen is het niet eenvoudig even vast te stellen wat de huidige plaatsbepaling is. Nu we een aantal problemen belicht hebben, willen we proberen het watergebeuren en zijn problematiek aan te geven.

Na de 12e eeuw werden nieuwe dijken aangelegd, veen ontgonnen (Berkum rond 1407) en klei afgegraven o.a. om akkers vruchtbaarder te maken. Geprobeerd werd om de grote hoeveelheid water die ons bereikte te beheersen. Dat er vanaf die tijd grote veranderingen plaats vonden laat zich raden. Doordat het water vanaf het zuiden kwam werden nieuwe beddingen en loopvelden gevormd. Bewoners van lagere gebieden werden gedwongen hoger gelegen gronden op te zoeken. Stukken land, waar de oude klei nog niet was gescheurd, lieten geen water door en zodoende kwamen grote stukken land blank te staan. In het begin zal een gemeenschap (buurschap) daar zelf maatregelen tegen genomen hebben. Maar later moet dit op grotere schaal gebeurd zijn. In de dijkenbrief wordt door verschillende steden afgesproken dat er een gezamenlijke aanpak zou plaatsvinden. Het overstromingswater werd d.m.v. stouwdijken geleid en waterwegen ging men verleggen. Om een bedding te verleggen zal veelal het volgende systeem gebruikt zijn. Op enige afstand van de problemen gevende waterstroom werd een nieuwe en diepere geul gegraven. Als dit gebeurd was kon een verbinding gemaakt worden en stroomde het water in zijn nieuwe bedding verder. De oude bedding moet langzamerhand verveend en verzand zijn. Ook zal de nodige afval erin gestort zijn. Hierop konden nieuwe wegen ontstaan en woongebieden uitgebreid worden. Enkele voorbeelden van deze omleggingen kunnen zijn: Wolweverstraat, Gasthuisplein en de Marslanden. Nu komen we op het punt waar al veel auteurs hun steentje toe bijgedragen hebben.

Wat en waar lagen de oude waterlopen van na plusminus 1200?

Nu wij de oost-west verbinding langzaam inruilen voor een zuid-noord gericht stelsel van waterlopen willen wij in de Marslanden beginnen. In februari 1988 werden door ons waarnemingen gedaan op het terrein gelegen tussen de Marsweg en de spoorlijn naar Almelo. Voordat het terrein met zand werd opgespoten konden we constateren dat in de punt van het terrein tussen Marsweg en spoorlijn een dik veenpakket lag, dat niet op de rapporten was vermeld. Vanuit die punt, richting Zwolle, werden twee oude beddingen gevonden die halverwege door een zandopduiking waren gescheiden. De rechter waterloop heeft gestroomd parallel met de Marsweg (onder de volkstuinen) richting Wezenlanden. Bij de tunnelbouw in de Marsweg werden verstoringen aangetroffen tot 3 meter diepte! De linker waterloop lag opzij van de spoorsloot en liep richting de boerderij van Westemeier (tegenover de Mimosastraat). Of de twee waterlopen later weer één werden is ons niet bekend. Wel weten we dat nog in de 16e eeuw, volgens de kaart van Van Deventer, er een vrij grote waterloop stroomde over de Pierik, richting de Wezenlanden. Heeft deze waterloop, in het begin van de 2e periode, iets te maken gehad met de bij ons bekend staande Grote Aa, die toen via het Wezenland (Middelwijk?) richting Wolweverstraat - Oude Vismarkt zijn water meanderde o.a. over het gebied waar nu het Aldo van Eyckplan staat (24)?
Een vroege waterstroom kan de Soestwetering zijn geweest (Soest is een oude waternaam). Deze heeft zich waarschijnlijk destijds gevoegd bij de waterstroom, (in de punt) Marslanden. Na veel wateroverlast moet de Soestwetering zijn verlegd naar waar hij nog steeds stroomt, in de richting Zwolle. Vanuit het zuiden zal o.a. bij Zalné, voordat de dijk bij de Soestwetering werd aangelegd, bij hoog water veel water zijn weggestroomd in het dal van de oude waterloop (zie artikel Ceintuurbaan), dat later pas Westerveldsche Aa werd genoemd.
(Opm. 2010: In de dijk van de Soestwetering werden 16e-17e eeuwse scherven aangetroffen. Deze tijd komt ook overeen met de dijkaanleg bij de Passiebloem - Ceintuurbaan. Ook daar werden door mij scherven in de dijk aangetroffen tijdens het doorboren i.v.m. aanleg van een aardgasleiding. Tevens kwamen dat soort scherven uit de dijk van de Nieuwe Vecht ter hoogte waar vroeger het Sophia ziekenhuis was (nu ArtEZ hoge school voor de kunsten)).
Zoals we al aangaven nemen auteurs zandruggen over van de geologische kaart alsof het aaneengesloten gebieden zijn. Assendorp zou ook op zo’n oude dekzandrug liggen. Maar gaan we de sondeer- en boorrapporten na dan zien we klei op veen in het gebied van het Assendorperplein, de Verenigingsstraat, Anjelierstraat en Weidjesstraat. Als bijschrift in het rapport Verenigingsstraat is te lezen dat de aannemer geadviseerd wordt een verzekering af te sluiten omdat hij water uit het omliggende veen onttrekt. Diepe verstoringen troffen wij aan op één lijn en wel: bij boerderij Westemeier aan de Mimosastraat, de fietstunnel onder de spoorlijn (Hortensiastraat), via het stationspostkantoor naar de nieuw gebouwde moskee aan het Kamperlijntje (verstoring tot 5 m -N.A.P.). Wat verderop lag een grote kolk, die verbinding had met het Zwartewater. Toen het water Zwolle vanuit het zuiden bereikte, moet er in het begin van de wateroverlast, ± 13e eeuw, een IJsselloop(je) dichter bij Zwolle hebben gestroomd dan een ieder tot nu toe heeft aangenomen. Dit gezien de weinige (en slechte) dijken, de gevonden kleilagen in Assendorp, het gebied ‘de Lure’, het restant van een oude bedding, die lag op de plaats waar later de spoorhaven werd aangelegd, het watertje de Riete (Rijt) en de vele in elkaars verlengde liggende zuid-noord gerichte verstoringen. De vermoedens van andere auteurs over een IJsselloop(je) dichter bij Zwolle sluiten hierbij aan. Daarom zal het in die vroege periode geen probleem geweest zijn om een gracht te graven vanuit de stad Zwolle naar de IJssel (zie ook noot 18). Waarschijnlijk is de oude bedding, zoals in het begin al is beschreven, in de Veerallee hiervoor gebruikt. Vanaf de moskee zal eveneens het water naar Westenholte - Voorst zijn gestroomd, waar het bij hoge waterstanden Mastenbroek opnieuw, maar nu vanaf het zuiden, onder water zal hebben gezet (25).
Toen door betere bedijking Mastenbroek werd ingepolderd, zal het meeste water via de westelijk gelegen IJsselloop zijn afgevoerd en de rest zal in het Zwartewater verdwenen zijn. Langzamerhand moet door een betere beheersing van het water de lijn Marslanden - Voorst verdwenen zijn en daarvoor in de plaats kwam de Steen - Zandwetering. Nog later bleef alleen de meest westelijke IJsselloop over (26).

    Noten

  1. 4e Bundel IJsselakademie blz. 13-14.
  2. Ook het buiten gebruik raken van o.a. de gevonden (water)putten in de Spoelstraat (bibliotheek), Weezenlanden en in Wythmen kan volgens ons een aanwijzing zijn voor een zakkend grondwaterpeil tijdens een grote droogte. In het verleden heeft men na het vinden van een oude (water)put zich niet bekommerd om de vraag: waarom die putten buiten gebruik waren geraakt. Veelal ging het de onderzoekers om het eventuele vondstmateriaal dat in de put aanwezig was.
  3. In de maandrekening van 1411 blz. 111 wordt gesproken over de Grote IJssel. (Meerdere IJssellopen of overstromingen?) Van Doorninck Overijsselse Almanak 1839. Deze stelt dat de IJssel in 1370 nog geen aaneengeschakelde bedijking heeft. Ook schrijft hij op blz. 65: ‘De oorspronkelijke bedding is de nieuwe: de meer westelijke wordt de Oude IJssel genoemd’.
  4. Eyken In O.R.G. 1983 blz. 43.
  5. Van de Schrier geeft in ‘Het oer- poldercomplex bij Zwolle’ aan dat de Assendorperdijk omstreeks 1300 zou zijn aangelegd. Bij rioolwerkzaamheden in 1986 is door ons vastgesteld dat het dijklichaam, liggende bij de dierenweide in de Wezenlanden, was opgehoogd met o.a. kloostermoppen. Een datering van de dijk was niet mogelijk. Wel konden wij waarnemen dat kleilagen meters diep aanwezig waren. De aanleg van het Mars- of Goertjes-zijl (naast de Hoge Weteringbrug) zal noodzakelijk zijn geworden toen die dijk werd aangelegd. Het water dat van de Pierik - Mars kwam moest door die zijl afgevoerd worden in de (nieuw verlegde?) Soestwetering.
  6. Luchtfoto’s, die gemaakt zijn door de R.A.F. omstreeks 1943, geven een donkere lijn aan vanaf de Kamperpoort via het kasteelterrein de Voorst naar de IJssel. De lijn duidt op een aanwezigheid van een oude waterloop. Voorheen was dit fotomateriaal ondergebracht bij de Stichting Bodemkartering in Wageningen.
  7. We zien In het boek ‘Luchtfotografie’ van C.A.J. von Freitag Drabbe; Den Haag 1972, een voorbeeld dat een 12e eeuwse ronde burcht in Heemskerk was gelegen op de rand van een zandkop en die zijn grachten van water voorzag uit het aanliggende lager liggende gebied. Onze waterlijn zal bij de Voorst het kasteelterrein gedeeltelijk onder water hebben gezet, wat bij de verdediging goed van pas kwam. Palen, die tijdens de opgraving in de gracht zijn gevonden kunnen een onderwaterhindernis hebben gevormd. Nadat de waterlijn meer westelijk kwam te liggen en na gedeeltelijke demping (?) van de grachten van het kasteel de voorst in 1363, kon daarin nog veengroei plaatsvinden. Voorwerpen die onder het veen werden gevonden zijn n.l. gedateerd 1363 of vroeger.