Conclusie

Er zijn eigenlijk twee redenen dat het onderzoek zich niet geconcentreerd heeft op Pastorieweg 2 en 4. De eerste is de verklaring van de Vries waarin hij stelt dat er, ook wat deze panden betreft, geen enkele relatie is tussen de kroniek van Busch en de gevonden restanten. Zijn opmerking dat het gebouwd moet zijn voordat het klooster werd gesloopt (ca. 1580) is voor een ieder duidelijk. Daar hoeven we geen commentaar op te geven. Vaag is de opmerking dat het gebouw niet ouder lijkt dan midden 15e eeuw. Met andere woorden het kan ouder zijn.
De tweede reden is de door van Dijk aangevoerde twee kernen theorie, de scheiding tussen het “industriële” deel en het eigenlijke klooster (claustrum). Op grond daarvan kon de infirmerie (ziekenkwartier, Pastorieweg 2 ) geen deel uitmaken van het klooster. Zoals we al eerder opmerkten kan de bestemming in de loop van de tijd veranderd zijn. Waarom een scheiding en sinds wanneer kunnen we van een scheiding spreken? Aanvankelijk maakte bijvoorbeeld de brouwerij geruime tijd deel uit van het claustrum. En als we nogmaals het jaartal 1399 (409) memoreren dan lezen we: “Op de wijdingsdag mocht iedereen binnen de omheining (muur) van ons klooster, zoals toen in de Orde gebruikelijk was, door het koor, de kerk, het claustrum en de werkplaatsen, uitgezonderd de slaapvertrekken”. Wat verstaat men onder werkplaatsen? Alleen het schrijven van boeken? De tekst geeft verder geen informatie. In beide gevallen zien we geen strenge scheiding tussen een “industriële” en een kloosterkern.

We kunnen de tekening op verschillende manieren op het minuutplan leggen. We kunnen ook de maten veranderen. We pretenderen niet dat we de juiste grootte en vorm gevonden hebben. Wat opvalt is echter wel dat steeds opnieuw lijnen overeenkomen met de vorm zoal een klooster er uit moet zien. Geen van de auteurs die tekeningen geproduceerd hebben of nieuwe locaties vermelden kunnen een verband leggen met een minuutplan. De tekening op blz. 128 Windesheim, IJsselakademie 1987 is niet overtuigend. Kelder en opkamer van Veldweg 1 (Van de Oort) zouden uit dezelfde periode stammen als het klooster. Maar dat is slechts het enige argument wat men weet aan te voeren.
Wat betreft de locatie rond Pastorieweg 2 en 4 kunnen we zeggen dat in verband met verbouwingen vleugels opgeschoven kunnen zijn, maar volgens de teksten over de wijding zal de (eerste) rondgang nauwelijks van plaats veranderd zijn. Busch heeft het over gebouwen die geplaatst moeten worden in de vorm van een vierkant en Acquoy schrijft over een hoefijzervorm. Er moet ook rekening mee gehouden worden dat het klooster niet exact een vierkant is met hoeken van 90 graden. Wij vinden dat op grond van bouwkundige resten Pastorieweg 2 en 4, de door ons gevonden/opengelegde watergang en verdere argumenten die wij hebben aangevoerd, een restgedeelte van het klooster Windesheim nog aanwezig is. Over de ouderdom daarvan bestaan vraagtekens. De datering van de Vries en de kerntheorie leidden de aandacht af van de beide panden en men ging elders zoeken.

Wij pleiten er dan ook voor om opnieuw de restanten te onderzoeken en dit aan te vullen met een grondonderzoek in de dierenweide en de tuinen achter Pastorieweg 2 en 4. Gezien de uitspraak van stadsarcheoloog Clevis (klooster tot de laatste steen gesloopt en geen spoor meer terug te vinden) zou een onderzoek, door particulieren, van de dierenweide geen problemen opleveren met de monumentenwet.


In een sensationeel artikel in de Zwolse Courant van Maart 1987 wordt melding gemaakt dat de stadsarcheoloog “korte metten heeft gemaakt” met andere theorieën van amateur archeologen en dat “het klooster tot op de laatste steen is gesloopt’. Het zoontje van de dominee had daar geen moeite mee. We zagen dat hij een kuiltje had gegraven aan de rand van de dierenweide, zoals rechts op de foto te zien is, en had daar een stapel oude stenen uitgehaald met zijn schopje en dat zonder dragline.


Herman R. Kamphuis en Egbert Dikken. Zwolle, zomer 1994.

Extra aanvullingen van 2006, 2007 en 2011 staan onder de literatuurlijst. Daaronder staat dan weer de publicatie over het onderzoek naar het Agnietenberg/Agnesklooster en heeft als titel van ons meegekregen “De grafsteen van J.Mulert”. Het artikel is gemaakt in 2006 en aangevuld in 2011.

    Literatuurlijst

  1. Windesheim, rentambt en dorp Frits D. Zeiler, IJsselacademie 1992
  2. Windesheim, studies over een Sallands dorp, IJsselacademie 1987
  3. Het klooster te Windesheim en zijn invloed. Deel 1 J.G.R.Aquoy (Utrecht 1875-1880) Bouwgeschiedenis van het klooster Windesheim, volgens de eerste redactie van het Chronicon Windesheimse vertaling Dr. R.Th. van Dijk
  4. Zwols Archeologisch Dagboek Egbert Dikken 1989 blz. 57
  5. Noot 2, blz. 139
  6. Zwolse Courant, Woensdag 18 Februari 1987
  7. Noot 4 blz.53. Dit verhaal kwamen we ook tegen in een noot over een beschrijving van Windesheim. Waarschijnlijk uit een oude aflevering van Verslagen en Mededelingen. Een kopie is in ons bezit.
  8. Uit Zwolle’s verleden J. Geesink 1946
  9. Noot 2, blz.89
  10. Oudheden en gestichten van het bisdom Deventer H.V.R. Leiden 1725. Dit is een vertaling uit het Latijn van de Historia Notitia Episcopatus Daventriensis Joanne Lindebornio 1670
  11. C.A.J. von Freitag Drabbe, oud directeur van de topografische dienst zocht op luchtfoto’s naar droge en natte plekken. Relatief droge delen werden rood ingekleurd en relatief natte plaatsen werden blauw ingekleurd op de kaarten.
  12. Uit de kroniek van het klooster Agnietenberg. Opmerking: Onder tonnen moet men niet de gewichtseenheid verstaan. Veel producten hadden hun eigen (verpakkings)ton, die in een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd een eigen inhoud had.
  13. De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560 Dr. J. Hollestelle blz.93, noot 4, blz.55
  14. Geschiedenissen der stad Zwolle Mr. B.J. van Hattum, deel 3, blz. 210
  15. Noot 2, blz. 25

Met dank aan Sinus Lefers uit Neuenhaus m.b.t. extra informatie van het klooster Frenswegen.

Aanvulling 2006

In het boek Windesheim heeft men geprobeerd een locatie vast te stellen waar het Klooster van de Moderne Devotie zich gevestigd zou hebben. Een onderzoek heeft plaatsgevonden met gegevens uit 1310. O.a. worden familieverbanden aangehaald maar de onderzoeker, Van Beek, komt om in zijn eigen teksten. Er zijn veel aannemingen door Van Beek in dat onderzoek gedaan, bijvoorbeeld over het aantal hoeven/morgens, terwijl er geen duidelijke bewijzen voor zijn. Zijn locatievaststelling is dan ook erg discutabel en gezien het later uitgevoerde archeologisch onderzoek is dat ook wel gebleken.
Omdat de naam t’ Oude Klooster ons nog steeds intrigeerde hebben we de akte van de verdeling van het Mastebroek, 1364, eens opgezocht. Daarin zijn een aantal opmerkelijke zaken te lezen:

In de akte is o.a. geschreven over de boerderij Oddijng, 1: “dijt hoert Reijnold van den cloester viij merghen. Dat cloester in den berch viij merghen”

Dus de boerderij Oddinjg behoorde aan de persoon Reijnold die van het Klooster was! Dus Oddijng is niet het (Oude) Klooster want anders had de schrijver in plaats van Oddijng wel “Het Cloester” als locatie opgeschreven. In het tweede gedeelte van de geciteerde zin wordt het “cloester in den berch” genoemd. Wat moeten we ons bij Berg voorstellen? In Windesheim heeft W.A.Huijsmans de veldnaam “Het Bergje” ingetekend aan het eind van de Bergweg, tegen de spoorlijn aan, ten noorden van het (huidige) kerkhof. Omdat wij in Nederland niet erg bedeeld zijn met echte bergen zal een verhoging in het landschap al gauw de naam gekregen hebben van berg. We willen even verwijzen, voor er allerlei kritiek gaat komen, naar de naamgeving van Bergklooster-Agnietenberg. Ook daar is een stuifduin tot berg verheven!
Zou het mogelijk zijn dat er vroeger toch al een klooster op het Bergje gestaan heeft? In dezelfde akte van de verdeling Mastebroek, bij 2, wordt bij “Dat guet ten Berghe xxiiij merghen” aangegeven dat “die beghijne toe Almelo” nog rechten hebben!!! De plek Ten Berghe blijkt een groot complex geweest te zijn in die tijd gezien de hoeveelheid toegewezen rechten. Omdat wij in de tekst al gewezen hebben over overstromingen die de gebouwen van het klooster aangetast kunnen hebben, zijn we van mening dat de waterstroom, die westelijk langs het klooster stroomde, er ook voor gezorgd kan hebben dat het Bergje weggespoeld is. Op dit moment is in het landschap nauwelijks meer een verhoging te zien. Of het om de vroegste plek gaat waar ooit een (vroeger) klooster gestaan heeft zal een verder onderzoek moeten uitwijzen. Dat zal een probleem worden omdat het Markeboek van Windesheim in 1944 volledig is vernietigd tijdens het bombardement op het Kasteel Windesheim. Ook op Ten Berghe kan alleen een archeologisch onderzoek duidelijkheid verschaffen.

Naschrift

Jammer is dat toen wij de watergang vonden er een grote rel ontstaan is. In de pers werden wij door Van Beek uitgemaakt voor ‘Resultaten van boevenwerk, verricht door een stelletje klootzakken’. Men probeerde met alle (ongeoorloofde) middelen de gang als niet gevonden af te doen. Niet gevonden!!! Men ging voorbij aan de getuigenissen van alle mensen die geholpen hebben om de gang open te leggen, de fotograaf Frans Paalman van de Zwolsche Courant die hangende een prachtige foto gemaakt heeft van de binnenzijde van de gang en die afgedrukt stond op de voorpagina van de Zwolse Courant. Niet te geloven dus. Ook de kelder en onze mening dat dit alles resten zouden zijn van het klooster werden opzij geschoven terwijl later in het boek Windesheim in de verschillende hoofdstukken te lezen was dat de door ons gevonden gegevens WEL tot het klooster behoorden. Alleen suggereren zij in de teksten dat zij die gang gevonden hadden! Maar wat nog erger is: dat een onderzoek van de gang stiekem door Dirk de Vries, op verzoek van Van Beek, gedaan werd!!! En die liet als commentaar in de krant zetten “dat het niet van het klooster zou zijn”. In een telefoongesprek tussen De Vries en Gert Oosting (R.O.B. correspondent) gaf De Vries toe dat hij in opdracht van Van Beek de gang moest afkraken zodat wij in diskrediet zouden komen! We weten dat het niet netjes is om een telefoongesprek op te nemen maar gezien de vieze spelletjes die er met ons gespeeld werden, hebben we het toch gedaan. Op de band, in mijn bezit, is alles duidelijk te horen. We gaan hier maar niet verder op in want overleden personen kunnen zich niet verdedigen maar dat het te gênant voor woorden is kan een ieder die deze kwestie gevolgd heeft beamen.
Het komt er gewoon op neer dat de ontdekkingen die wij gedaan hebben niet geapprecieerd worden door de gevestigde wereld. Zij vinden zich in hun hemd gezet. Dat een instituut als de IJsselacademie een herdenkingsboek uitgeeft over de geschiedenis van het klooster Windesheim is een nobel streven maar dat ze dan toestaan dat in het boek tegenstrijdige visies voorkomen is niet erg wetenschappelijk. Dat de academie met ons niet in gesprek wilde gaan om de door ons gevonden gegevens te koppelen blijkt hieruit: De historische werkgroep, waarin o.a. Professor Dr.R.Th.M. van Dijk zitting had, heeft geprobeerd om ons in het gesprek te betrekken maar de academie wilde niet in zee gaan met mensen die problemen konden veroorzaken. Onze mening hierover: De academie hecht blijkbaar meer belang bij prestige’s dan dat ze de waarheid over het klooster wilden weten. En dat vinden wij een ernstige zaak.
Een auteur als Frits Zeiler, consulent cultuur bij de provincie Overijssel, heeft in zijn publicaties gegevens staan die gehaald zijn uit het Zwols Archeologisch Dagboek maar weigert categorisch om de bron te vermelden!! We citeren de stelling van Ronau van der Zee: “Het stelen van een idee is plagiaat, het stelen van meerdere ideeën is wetenschap”.

Dit wilden we toch even kwijt!

Aanvulling mei 2007
In het begin van bovenstaande publicatie hebben wij aangegeven dat verschillende onderzoekers van naam het onmogelijk vonden dat de door ons aangehaalde gegevens en bouwrestanten iets met het Klooster Windesheim te maken zouden hebben. Erger nog, we werden voor fantasten uitgemaakt. Nu, 13 jaar na het verschijnen van deze (2e) publicatie, de eerste was al in 1989 verschenen, hebben wij eindelijk de erkenning gekregen waar we recht op hebben. Het krantenbericht hiernaast verscheen in mei 2007 in de plaatselijke courant. De panden aan de Pastorieweg staan nu als monument te boek!

Aanvulling maart 2011
Na het overlijden van dhr. Bredenwold in 2006 werd de woning door zoon Joop opgeleverd. Na de aanvraag en toekenning tot monument werd door de gemeente In een advertentie aangekondigd dat het pand per inschrijving verkocht zou worden. Voordat die advertentie geplaatst werd heb ik (Egbert) contact met de gemeente opgenomen en gevraagd of ik het pand voor een redelijke prijs kon kopen. De locatie zou prachtig zijn voor een Kerstbalmuseum in samenhang met informatie over het Klooster Windesheim. Op mijn brief werd gereageerd: “dat ik maar mee moest bieden”. Natuurlijk kun je dat dan doen maar je vraagt je toch af of de gemeente niet eens na moet gaan denken. Een particulier die een bezienswaardigheid op poten wil zetten die voor de gemeenschap van Windesheim, maar ook voor Zwolle, uniek in z’n soort is. Als gemeente mag je daar best iets voor over hebben en kun je toch wel wat aan de prijs doen?. De losstaande schuur was niet bij de verkoop inbegrepen en zou naar de stichting van ‘de Dierenweide’ gaan. Ook hier verbaas ik mij over want waarom ga je een monument nu splitsen?
In ieder geval is het pand verkocht en ik bemerkte in februari 2011 dat er nu een zorgboerderij in gaat komen. Omdat ik toch nieuwe foto’s van de locatie moest maken toog ik naar Windesheim en sprak met de nieuwe eigenaar. Ik heb hem gevraagd of hij wist of er in het pand een onderzoek heeft plaatsgevonden door de Zwolse archeologische dienst. Nee dus! Je vraagt je dan toch af waarom niet. Een lege woning die van alle kanten bekeken kan worden. Hieruit blijkt weer dat men niet de waarheid wil achterhalen. Een kwalijke zaak!

De grafsteen van J.Mulert

Na het onderzoek bij Windesheim werd jaren later door een historische werkgroep een onderzoek gedaan naar het Agnietenberg/Agnesklooster dat op de Agnietenberg/ Nemelerberg gestaan zou hebben. Heden ten dage is er op de waarschijnlijke locatie van het klooster alleen nog de Algemene begraafplaats Bergklooster zichtbaar aanwezig. De feitelijke plaats van het Agnietenklooster is nimmer vastgesteld en alleen maar aangenomen.


Gedenksteen met op de achtergrond (pijl) de grafzerk van J.Mulert. Op de voorgrond de gedenksteen voor Thomas van Kempen die volgens de onderzoekers nu geplaatst is waar in de 17e eeuw de beenderen uit het graf van Thomas zijn gehaald!


Evenals bij Windesheim is op het Bergkloosterkerkhof in het verleden veel vergraven en puin geruimd. In Windesheim zijn alle oude graven geruimd, ook aan de westzijde van het kerkhof waar botmateriaal gevonden werd. Maar op het Bergkloosterkerkhof is een oude grafsteen bewaard gebleven. Het gaat hier om het graf van Jan Mulert, eigenaar van de havezate “De Kranenburg”. Hij is hier begraven in 1540, dus in de tijd dat het convent nog bestond. Elberts, historische wandelingen rond Zwolle, heeft hier over geschreven. Hij vermoedt dat de grafsteen nog steeds op dezelfde plaats ligt als toen en gezien de zwaarte van de zerk is dat wel aannemelijk maar waarom zou zo’n steen niet, ondanks zijn zwaarte, verplaatst kunnen zijn? Aan de andere kant waarom zou men zoiets verplaatsen? Nog wat vragen die bij ons boven zijn gekomen: als de zerk in de kerk gelegen zou hebben waarom is de tekst/versiering dan niet versleten? In al die jaren dat er mensen overheen gelopen hebben moet er toch slijtage te zien zijn? Of lag het graf op een plaats waar geen mensen kwamen? Ook zei iemand ons of zo’n zerk niet te duur was om buiten de kerk te leggen want hij had dan iets simpelers verwacht. Tja, rijkdom zal de oorzaak wel zijn. En waarom is alleen deze zerk overgebleven? Als het nog steeds op dezelfde plaats ligt, betekent dit dat hij er nog onder ligt begraven? En ligt hij alleen in het graf of is er iemand bij ingekomen en is daardoor het graf verplaatst?



In de rode cirkel is de gedenksteen te zien. Op de afbeelding (midden) is op de achtergrond het huidige kapelletje te zien en vlak er voor ligt het hoogste punt van het kerkhof. De locatie van de grafzerk van Mulert staat bij verschillende ‘onderzoekers’ centraal als plaatsbepaling voor het klooster. Typisch vinden wij dat op het hoogste punt van de begraafplaats veel meer grote grafkelders voorkomen dan op de rest van de begraafplaats! Grote grafkelders zijn meestal te vinden in een kerk!

Rechts: een foto gemaakt in 2011 van het gedenkpaaltje met plaquette waar op te lezen is dat op die plek restanten zouden liggen van de oude kapel. Daar is alles volgens ons nu op gebaseerd. Als de kerk wel op die plek te vinden is dan betekent het dat Mulert als leek (maar als rijk persoon) zich een plek in de kerk heeft gekocht. Dat is in strijd met de kerkregels! Als onderzoeker wordt je zo wel op het verkeerde been gezet maar we weten ook dat voor geld (bijna) alles te koop is. Klik op de foto om de tekst op de plaquette te lezen.

De historische werkgroep heeft bij de ingang van de huidige begraafplaats een bord laten plaatsen.


Op de plattegrond is de grafsteen van Mulert ingetekend in de kerk!!!(A)
Elberts neemt verder aan dat de kerk een grootte heeft gehad van ongeveer 33 m. (33 : el van 0,68 = 48,5 el) Dat komt aardig overeen met Windesheim waar de lengte van de kerk vóór verlenging 44 el was.



Dat Mulert als leek in het middenschip is begraven lijkt ons niet aannemelijk. Gasten mochten een mis meemaken zittend of staande achterin de kerk. Verder werden geen leken toegelaten in het convent. In Windesheim is er alleen een mogelijkheid tijdens de inwijding geweest om het convent te bekijken, uitgezonderd de slaapplaatsen. De bekende rector Jan Cele en zoals de frater, die niet in Windesheim begraven kon worden i.v.m. het hoge water, zochten een graf in Windesheim en er waren kennelijk meerdere personen met een dergelijke wens en daar was de algemene begraafplaats voor. Het doet er niet zoveel toe of het convent een tiental meters zuidelijker lag. We kunnen zelfs stellen dat, gezien ons bezwaar dat Mulert waarschijnlijk niet in de kerk begraven zou zijn, de werkelijke plaats van de kerk een 30-tal meters noordelijker heeft gestaan. Op het huidige kerkhof is het maaiveld daar namelijk duidelijk hoger. We kunnen ons niet voorstellen dat een kerk lager dan op het hoogste punt gebouwd zou zijn. Maar ja, als er wat stenen gevonden zijn die als kapel geïnterpreteerd zijn wie zijn wij dan!
Voor ons is van belang de ligging van het convent ten opzichte van het kerkhof. Beide conventen stammen uit dezelfde tijd. Kijken we naar Windesheim wat betreft de begraafplaatsen dan zien we, zoals we eerder vermeld hebben, dat er verschillende begraafplaatsen waren. “Behalve in de kerk en het koor en de omgang daarlangs werd er ook begraven in de plantentuin van de conversen en de broeders. Voor degenen die bij het klooster begraven wilden worden was er een algemene begraafplaats”. De oudste graven zijn geruimd maar dat vinden we ook op Bergklooster, met één uitzondering. Het graf van J. Mulert!

Op het bord bij de ingang van het Bergkloosterkerkhof staat vermeldt: “het schematische grondplan van de Windesheimer mannenklooster”. Onder nr. 22 staat vermeld: tuin, boomgaard, begraafplaats. Dat is het gedeelte noordelijk direct tegen de kerk gelegen. In het hoofdstuk De veldnamen, publicatie ‘Op zoek naar het klooster’, vermelden we: “De percelen Pastorieweg 2 en 4 worden in het noorden begrensd door de Bongert (boomgaard) en het Bongertien (kleine boomgaard meer een tuin). Noord en west van de kerk” lag het kerkhof. Evenals op Bergklooster is het kerkhof in Windesheim nog altijd op dezelfde plaats gelegen, zij het dan dat de vorm in de tijd enigszins is veranderd. Ook na de reformatie zullen de inwoners nooit het kerkhof geruimd hebben waar hun familie lag.

Het onderzoek van de historische werkgroep m.b.t. het klooster Agnietenberg en hun conclusies daarvan, zou voor ons de bevestiging zijn van onze theorie: de kerk van het convent ligt in Windesheim tussen kerkhof en de Pastorieweg met de panden 2 en 4 zoals beschreven. Aansluitend zuidelijk lag het claustrum. Nergens anders dan rond de Pastorieweg 2 en 4 zijn menselijk botmateriaal en grafsteenfragmenten gevonden.

Met dank aan Michel Hesseling en Joop Bredewold voor hun aanvullende informatie.

Herman Kamphuis en Egbert Dikken. Maart 2011