Inhoudsopgave


NIEUWBOUW BIBLIOTHEEK - Spoelstraat II

Extra informatie bij de tekening

Met medeneming van gegevens, welke verkregen waren door de hele groep, verdween de veldcoördinator van de A.W.N. (R.v.B.) met ruzie uit de opgraving (zie aanvulling). Voordat de bouwput verdiept werd moest er dus een nieuwe tekening gemaakt worden om verantwoord door te kunnen werken. Het gedeelte boven de liftschacht kan daardoor iets afwijken. De rest is door meting en bestudering van ± 200 dia’s zo goed mogelijk ingetekend.
De ronde cirkels waar geen nummers bij staan zijn bakstenen (water)putten. In P2 was een ‘nieuwe’ betonnen put aanwezig waar we tijdens de opgraving veel last van hadden. Toen die put gemaakt is zal eerst in P2 iets uitgegraven zijn en waarschijnlijk dat er toen al materiaal naar boven is gekomen maar heeft niemand dat gemeld!

Opgravingsgegevens “Wisscherdeshavene”
onderaan de tekening ligt de Spoelstraat


Uit P1 en P2 kwam materiaal uit 1375-1625. Behalve uit P.13, welke glas- en porseleinscherven uit de 18e eeuw bevatte, kwam er uit de ronde bakstenen waterputten geen materiaal.
P5-P4 bevatten Siegburg en glasmateriaal uit ± 1500.
P14, P10, P6 en P3 waren eiken duigentonnen.
P3 bevatte 16e eeuws aardewerk en P6 kon mede door het Siegburgmateriaal gedateerd worden op eind 14e eeuw.
Uit de gearceerde ingravingen kwam materiaal uit de 12e-13e eeuw.
Het slootje (M), waarin 12e-13e eeuws materiaal zat, eindigde bij een soort “fuik” van wilgentenen. Of het een bootje is geweest zal altijd wel een vraag blijven, maar de vorm deed er wel aan denken. Opzij van dat mysterie zaten restanten van palen in de grond. Door de verstoring van 12e-13e eeuwse afvalkuilen, links op de tekening, kon niet worden waargenomen of de palenrij een vorm had die op een hutkom kon wijzen. Wel bleek dat opzij van de wat dikkere palen dunne paaltjes zaten met wat vlechtwerk ertussen. Tussen deze palen werd Pingsdorfaardewerk gevonden.
De begraven skeletten van een paard en een rund kunnen geplaatst worden respectievelijk in de 13e en 14e eeuw. Het rund is aanwezig in het Natuur Historisch Museum en zal, zoals afgesproken is, niet morgen maar gisteren al in elkaar gezet worden om tentoongesteld te worden! Botmateriaal van het paard dat in een plastic zak klaarstond bij het gebouw van de opzichter, is nooit opgehaald en blijkbaar niet interessant bevonden. Nu is het verdwenen!
Een afgebroken benen glis (waarschijnlijk als schaats gebruikt) dat onder het 14e eeuwse afval te voorschijn kwam, behoorde tot de weinige voorwerpen welke gevonden zijn uit de 12e-13e eeuw.
Bij het R.O.B. is alleen nog wat leer, waaronder een schoenfragment uit de 12e eeuw, het zeldzame stel puntschoenen en de geldbuidel ter restauratie. Het veen dat rondom de zandkop te voorschijn kwam en op dia’s te zien is, blijkt door niet aanwezigen als niet gevonden te zijn vermeld in publicaties! (Het is eigenlijk ongelooflijk dat men zoiets gaat schrijven. Waarschijnlijk om een eigen stelling te beschermen? Weer een verhaal dat zijn eigen leven zal gaan leiden!)
In het onderste gedeelte van de tekening is een afvalkuil (R), met Karolingisch-materiaal, getekend die half doorgraven was voor het dus later gegraven slootje. Ook resten van palen en andere inqravingen uit de vroegste periode waren hier te zien. Het vuursteenmateriaal dat door de prov. archeoloog Verlinden bekeken is en als Mesolithisch werd gedateerd, kwam hier ook vandaan.

(P2). Een 1 cm dik fragment van een plaquette. pijpaarde, vroeg 16e eeuw.
Maria met kind op vlammende maansikkel.

De Latijnse tekst is moeilijk te ontcijferen.
Waarschijnlijk gaat het om: ‘Binnengaan opdat sterren zullen huilen’.

Scherfmateriaal uit de bouwput van de Bibliotheek

“Pingsdorf”. Gevonden tussen palen bij “fuik”.

Aan elkaar passende kogelpotscherven, grof verschraald uit Z.

Uit “Badorf” kuil R.
1. hard gebakken
2. fijne verschraling
3. graniet-verschraling

Een aantal ijzeren breeuwkrammen uit de slootvulling
12e-13e eeuwse “Paffrath” randen.

Losse vondsten, randen met kam- bezemstreek versiering.

Bibliotheek N.A.P.-gegevens
De lijn 0.1+ is de door de bouw gebruikte werkhoogte.
De klei is meestal met zand vermengd en is in de bouwput op verschillende plaatsen en hoogte waargenomen.

Opm. 2010: in P10 werd geen materiaal aangetroffen maar gezien zijn diepte kan deze duigenton uit de 11e-12e eeuw zijn. De sloot die richting de Mandjesstraat liep kan voor de 13e eeuw dienst hebben gedaan. Gezien de hoogte van het veen zal dit veen na 1300 ontstaan moeten zijn.

Bij de werkzaamheden werd ik veelal bijgestaan door Arie Bouwman, Henry van Dijk J. v.d. Kerkhof, John Assink, H.J. Bruins, Wim Rijnberg en Gert Oostingh. Ook R.v.B. heeft een aantal uren in de bouwput doorgebracht. Dankzij de nachturen werd veel gered wat anders de volgende dag door de machines vernield zou zijn. De opzichters, De Kleine en Berends (Gem. Zwolle), Witteveen en Rooks (Schakel-Schrale) wil ik bedanken voor hun medewerking. Deze zorgden, toen er avonds en nachts gewerkt moest worden (dit om de bouw niet te vertragen), dat er voldoende lampen aanwezig waren en dat de koffie en snert klaar stond.
Op verzoek van de R.O.B. is de conservering van het hout, zoals trippen, een bord, tol en andere voorwerpen aan mij toevertrouwd en met succes uitgevoerd. Het leer zou door de R.O.B.-medewerker, de heer 0. Goubitz, gedaan worden omdat ik hem kende. Vreemd is nog wel dat de uren die ik de laatste week in de bouwput werkte niet uitbetaald zijn. Dhr. De Kleine vertelde mij dat er geen geld meer was (lees ook onder aan dit artikel; ‘SLOT’)! Hopelijk zal het kwetsbare, organische materiaal, dat prov. archeoloog Verlinde in het depot van het P.O.M. (nu Stedelijk Museum) heeft gedeponeerd, goed worden beheerd! De afspraak werd gemaakt dat het materiaal t.z.t. in de bibliotheek een plaats zou krijgen maar tot op heden, 2010, is men die afspraak nog steeds niet nagekomen!

Aanvulling

De ruzie die met R.v.B. was ontstaan had z’n oorzaak in het plotseling verschijnen van een krantenartikel (Zwolse Courant 6-12-84). In dat artikel werden door R.v.B. de tot dusver gedane vondsten in de bouwput uitgebreid en voorbarig verhaald. Omdat niemand de pers mocht inlichten voordat de hele opgraving achter de rug zou zijn (afspraak met V. Kregten), kwam het artikel vreemd over. Toen de volgende dag enkele opzichters van de bouw R.v.B. hierover aanspraken werd deze kwaad. Ook de R.O.B.-correspondent c.q. adjunct-directeur van de bibliotheek, Gert Oostingh, vroeg R.v.B. om opheldering. Na R.v.B.’s antwoord: “Egbert komt wel vaker in de krant(!) en hij wordt er voor betaald’, verdween hij uit de opgraving (n jatte dus nog even de opgravingstekening mee)!
In een artikel welke 15 december ‘84 in de Zwolse verscheen werden door Dirk v.d. Schrier foute gegevens van R.v.B. gebruikt om, over onze ruggen, de stadsarchivaris drs. F.C. Berkenvelder aan te vallen. V.d. Schrier, die door R.v.B.!!! uitgenodigd was om eens in de bouwput te komen kijken heeft daar maar een enkele uurtje doorgebracht maar weet zelfs te schrijven ‘dat dankzij de volharding en doorzetting van de archeoloog R.v.B. de vondsten zijn gedaan’(!). Van wie zou hij deze informatie verkregen hebben? Opm. Egbert: R.v.B. is ook, net als ik, gewoon een amateurarcheoloog. Hij doet zich wel voor als een professionele (zie Ziekenhuis Weezenlanden: daar is hij ineens de Stadsarcheoloog van Zwolle!!!)
Eind december was de opgraving gedaan en toen ik thuis kwam lag de Zwolse Courant er. Daarin stond een artikel van R.v.B. en V.d. Schrier; ‘Diezerstraat ook in verleden al belangrijk’. Vol ongeloof begon ik dat te lezen waarbij mij de tranen in de ogen sprongen. Een artikel van twee egotrippers waar zij gebruik maakten van gegevens die verder door niemand gebruikt mochten worden, maar wat nog erger was dat er grote fouten in het artikel stonden.

Niemand van de andere personen die bij de opgraving betrokken zijn geweest hebben een eerlijke kans gehad om hun mening of andere gegevens naar buiten te brengen. Dit voorrecht is mij, als betaalde kracht en verantwoordelijk voor de opgraving niet beschoren geweest. Daarom o.a. dat ik het ZAD geschreven heb. (V.d. Schrier was, als fractievoorzitter van de VVD en hoge ambtenaar bij de provincie, in de ogen van R.v.B. een belangrijk persoon waar hij z’n voordelen mee kon halen, en dat zal de drijfveer geweest zijn voor die samenwerking) Toen ik benaderd werd door de secretaris van de Zwolse Historische Vereniging. Jaap Hagedoorn, om een artikeltje te schrijven voor het verenigingsblad, was ik eerst afwijzend. Na enig aandringen van hem besloot ik het toch te doen. Ik stelde wel dat in het kleine artikeltje de zin dat sommige personen archeologie met zelfverheerlijking verwarren’, geplaatst moest worden. Hagedoorn, die tijdens de opgraving enkele malen aanwezig was geweest en daardoor wél op de hoogte was van de werkelijke gang van zaken, ging hiermee akkoord.
Na het verschijnen van het Z.H.T., 1985-1, brak de feitelijke ruzie pas echt goed los. V.B. wist de, van de ware feiten onkundig gehouden gemeenteambtenaren, beroepsarcheologen en bestuurders voor z’n karretje te spannen. Gezamenlijk bedreigden en intimideerden ze mij. Zelfs gerechtelijke(!) stappen wilden zij tegen mij laten ondernemen als ik niet naar hun pijpen wilde dansen. De bibliotheek wilde een boekje, in de serie ‘Ach Lieve Tijd’, ‘Van provinciehuis tot bibliotheek’, uitgeven waarin de geschiedenis van de bibliotheek, de panden en natuurlijk de opgraving in vermeld zouden worden. Het bestuur wilde het archeologisch onderzoek eerst niet plaatsen maar Gert Oostingh drong erg aan. Het resulteerde in een kort stukje tekst maar mijn naam mocht er niet in! Gert heeft toen een foto uitgezocht waar ik op stond. Dat was het enige dat hij voor mij kon doen. Ook hier bleek dat R.v.B. overal zijn vriendjes aan het werk had gezet zonder dat zij zich op de hoogte hadden gesteld van de ware feiten.

Dat R.v.B. boter op z’n hoofd had, bleek toen in maart een aflevering verscheen van Westerheem, 2/3 1985. R.v.B. en Vincent van Vilsteren bleken hiervoor een artikel geschreven te hebben dat over het stadskernonderzoek van Zwolle gaat. Zelfs de laatste opgraving (bibliotheek) was al verwerkt!
Dat dit vreemd was blijkt uit het volgende: Gegevens en vondsten die tijdens de laatste weken van de opgraving gedaan waren (waar dus R.v.B. en V.T.v.V. niet bij aanwezig waren geweest) had ik in mijn bezit. Toch wist R.v.B. zoals zo vaak, een prachtig historisch verhaal te schrijven. Ook conclusies durft hij te trekken. Dit geeft wel aan hoe gemakkelijk hij historische vaststellingen doet. (En die daardoor een eigen leven zijn gaan leiden.)

De problematiek rond deze opgraving is door mij verschillende malen bij verantwoordelijke instanties aangekaart. Met resultaat: nul komma nul. Sterker nog: in plaats van een excuus door de heren (sorry, we waren niet van de ware feiten op de hoogte), besloten zij de kringen te sluiten om zodoende hun eigen ‘prestige’ te beschermen. Het resultaat van deze opgraving is dat door de controverse met R.v.B. de uitwerking van de gedane vondsten niet verder heeft kunnen plaatsvinden door mij en dat de voorwerpen maar summier gefotografeerd zijn. Het vondstmateriaal is door mij overgedragen in eerste instantie aan R.v.B. en de laatste gedane vondsten zijn overgedragen aan de prov. Archeoloog Verlinde. Alles is naar het depot van het P.O.M. gegaan en nooit is er meer iets meegedaan behalve dat de gevonden tinnen lepel in de vitrine van het museum te bewonderen is.

Hierna is bij enkele artikelen van het ZAD verkort te lezen op welke wijze de heren zichzelf probeerden te beschermen. Door Egbert het zoeken haast onmogelijk te maken dachten zij hem uit te schakelen. Jammer voor hen, maar hij wist toch op vele plaatsen, waar stadsarcheoloog of andere amateurs geringschattend over dachten, meer dan interessante vondsten te doen. Leest u gerust verder.

Nawoord door H.R. Kamphuis en E.J. Dikken

Een publicatie in Westerheem 2-3 1985, blz.z 124-140, over stadskernonderzoek in Zwolle heeft bij verschillende personen verbazing gewekt. Dat de auteurs, Van Beek en Van Vilsteren, deze publicatie buiten een ieder om hebben geschreven is iets wat in de archeologische wereld niet vreemd is. Wel is te betreuren dat er in het bedoelde artikel een stelling is overgenomen die ook in enkele krantenartikelen werd geventileerd (Zwolse Courant, december 1984). Het betreft hier de stelling als zou aan de Spoelstraat vanaf de Karolingische tijd een vissershaven hebben gelegen en dat er scheepsbouw zou hebben plaatsgevonden al in de 13e eeuw. Over deze stelling willen wij het volgende kwijt en het één en ander rechtzetten. Om er voor te waken geen geschiedvervalsing te plegen heeft de dhr. Kamphuis met medewerking van de dhr. Huisman (Gemeente Archief) een historisch bronnenonderzoek gedaan. De uitkomst van dit onderzoek is verwoord in een brief, welke gezonden is naar de redactie van Westerheem, met het verzoek om plaatsing in het tijdschrift. Opm. 2010: Nooit meer iets van vernomen.

Hieronder de toegestuurde brief uit 1985
In Westerheem XXXIIV-2/3- 1985 verscheen ondermeer een artikel over stadskernonderzoek in Zwolle. Eén van de conclusies luidde: ‘Aangenomen mag nu worden dat Zwolle al in de Karolingische tijd een functie had als overslaggebied voor de handel van en naar het oosten. Via de Aa en de toen nog bestaan hebbende waterverbinding met de Vecht’.
Deze conclusie is gebaseerd op de vondst van Karolingisch scherfmateriaal, een ijzeroven, gevonden sintels gebruikt in de scheepsbouw, pakken pek en een regest van 1329 (1) waarin een Visschendeshaven (vertaald door de auteurs als “Vissershaven”) bij dat riviertje de Aa vermeld wordt. Een vermelding die slechts eenmaal voorkomt in de bronnen. Reden om het origineel van het regest onder de loupe te nemen. Er is een grote fout gemaakt in de spelling. Het 2e Zwolse stadsboek vermeldt “Wisscherdeshavene” (2) Dus met een W in plaats van een V die de auteurs graag zouden willen zien! Dit woord vinden we in dezelfde omgeving van de Aa terug in de maandrekenlngen (3) zij het verschillend gespeld. De middeleeuwse ‘scriver’ nam het niet al te nauw met de spelling. Zo vinden we in 1407 de vermelding ‘Wisscherdshagen’. In 1411 ‘Wisschardshag(h)en’. Havene kan haven betekenen, maar heeft in oostmiddelnederlands, dus in dit gebied, de betekenis van bezit c.q. hoven, bij een zeker hof c.q. bezit behorend. Hag(h)en kan betekenen bos van laag hout of doornstruiken. Wisscherdes of Wysschards is een eigennaam (4). Verder zij nog opgemerkt dat archeologisch gezien er geen haven is aangetoond. De ‘ter plaatse gemaakte sintels’ kunnen elders toegeleverd zijn. De archeologische vondsten vormen geen bewijs tot de conclusie die de auteurs in Westerheem verwoorden.

    Noten behorende bij de bovenstaande brief

  1. G.J. ter Kuile, 1967. 0B0 IV no. 889, p.6l, Zwolle.
  2. Met dank aan dhr. Huisman, Gemeente Archief.
  3. Maandrekeningen uitgegeven door F.C. Berkenvelder, Zwols archief, lopende vanaf 1399.
  4. Zwolse regesten deel II nr. 766, F.C. Berkenvelder.

Slot

Archeologisch gezien zijn er, buiten wat kromme spijkers en de in de scheepsbouw gebruikte ‘breeuw’krammetjes, geen vondsten gedaan die duiden op de door de auteurs gedane stelling. De gave breeuwkrammetjes die waarschijnlijk in de gevonden ijzeroven zijn gemaakt werden aangetroffen in de sloot en egalisatie-ophogingslaag. Nergens zijn tijdens de opgraving aanlegpalen, afvalhout, oud gereedschap, vuurplaatsen of andere zaken welke verwant zijn aan de door de auteurs genoemde bezigheden gevonden. De stukken koolteer die gevonden zijn kunnen 14e eeuws of jonger zijn. Zeker, er zal op deze waterrijke plaats best wel eens een bootje gerepareerd zijn maar om scheepsbouwwerkplaatsen hier te willen zien is volgens ons al te voorbarig.
Op het moment van de vroegste vondsten, die bij het verdiepen van de bouwput te voorschijn kwamen, was R.v.B. wegens voornoemde ruzie alleen de laatste uren aanwezig en dan nog als toerist; dhr. Van Vilsteren is toen helemaal niet aanwezig geweest. Dat R.v.B. toen weer in de bouwput was had te maken dat H.J. Bruins, zoals we zelf van hem later vernamen, R.v.B. op de hoogte moest houden over de opgraving! Elke avond wilde hij verslag hebben en Bruins deed dat braaf! Het is toch niet te geloven dat Ruud van Beek een ieder voor z’n karretje kon/kan spannen? maar toch was/is het waar! Nu nog steeds!

Opm. 2010: Toen de bouwput werd gegraven zijn er een aantal olietanks verwijderd. Deze olietanks, bleken lek geweest te zijn en in al die jaren is de weglekkende olie in de grond verdwenen. Tijdens de opgraving stonden er steeds meer plassen olie in de bouwput en was de grond op een bepaald moment doordrenkt daarvan. Door de stank kreeg ik steeds meer last van hoofdpijn. Op de foto waar de rode auto opstaat is de grond vergeven van de olie! Op mijn vraag of de grond niet gesaneerd werd kreeg ik geen antwoord. Volgens de uitvoerders was het geen olie! en men maakte aanstalten om de fundering er overheen te gaan leggen! Ik vond dat niet verantwoord en heb daarom bij de politie een melding gedaan. Twee man van de recherche kwamen in de bouwput polshoogte nemen. Op dat moment heb ik met een poetslap de olie aangestoken. Daarbij was o.a. ook de prov. Archeoloog Ad Verlinde aanwezig. Hij schrok, en hij niet alleen, van de enorme vlammen en rookwolk die daardoor ontstond.

Paniek brak uit en er werd meteen zand over de brandende olie gestort. Gelukkig hebben de politiemensen dit allemaal kunnen waarnemen. Natuurlijk had ik hierdoor geen vrienden gemaakt bij de gemeente en andere verantwoordelijken en dat dat bewaarheid werd bleek nog geen paar uur later. De politiemensen waren naar het bureau gegaan maar werden aangesproken door de leidinggevende: ’Of ze de melding van verontreiniging maar niet wilden noteren’!!! Gelukkig heeft één van de politiemensen het wel in het dagrapport vermeld omdat hij een vriend van mij was en wist dat ik er geen genoegen mee zou nemen als het in de doofpot zou worden gestopt. Pas veel later heb ik antwoord gekregen van de Hoofdofficier van justitie. Op mijn klacht over de verontreiniging schreef hij; ‘Dat hij aannam dat de gemeente wel maatregelen genomen zou hebben om de verontreiniging op te lossen’. Er is totaal niets gebeurd met de verontreinigde grond en de fundering is er overheen gestort. Dat ik geen betaling meer kreeg zal aan dit intermezzo te danken zijn volgens mij. De tijd die ik er instak, buiten het werken in de bouwput; reistijden, vondsten uitzoeken, schoonmaken, scherven plakken etc., is nooit vergoed en zullen wel als hobby aangemerkt zijn! Later toen de kelders opgetrokken waren en er aan de zijkanten van de bouwput mooie wandprofielen te zien waren wilde ik die fotograferen en opmeten. Dat had ik gedacht! Ik mocht niet meer in de bouwput komen!. Zo zie je maar weer dat als je denkt goed te doen je de kous op de kop krijgt.