Clubblad 'De Oude Flesch' 14e jaargang 1992 nr. 53

Vloeistoffen in flessen

Peter Vermeulen vermeldt in ‘De Oude Flesch’ van september 1992, nr. 52, zijn onderzoek naar de inhoud van jeneverflessen uit de periode 1700 - 1900. Op dat artikel en op enkele teksten van Lo van Sint Maartensdijk, De Oude Flesch” 1982 en 1988, resp. nr.11, nr.35 en nr.36, deze reactie.
Peter geeft zelf al aan “dat het trekken van wetenschappelijk gefundeerde conclusies uit zijn onderzoek een hachelijke zaak is”. Wat Lo betreft: hij heeft enkele malen in zijn artikelen melding gedaan van oude prijscouranten die benamingen en inhouden van flessen aangeven. Zelf stelde hij vast om welke fles/kruik het ging en wist daarvan de inhoud aan te geven. Niet is vermeldt of hij door eigen meting dit heeft vastgesteld of dat het om vermoedens gaat. Meestal schrijft hij over de Mingel (Mengel) van 1.2 I of een gedeelte daarvan. Met alle respect voor de onderzoekingsdrift van beide auteurs wil ik hierbij enkele kanttekeningen plaatsen.


Een partij jeneverflessen die gemaakt werden voor de handel met Indonesië. Datering 1850-1910.
Werden deze flessen gecontroleerd naar de Nederlandse gangbare maatinhoud van liters of hadden de flessen een inhoud die gebaseerd was op de Indonesische Kati die een bepaalde massa was maar ook als inhoudsmaat gangbaar was.


In vroegere tijden werden voor de inhoudsmaten van natte waren onder andere benamingen als: Kan, Mengel en Pint gebruikt. Door onderzoek is vast komen te staan dat deze maten door de eeuwen heen onderhevig zijn geweest aan veranderingen met betrekking tot hun inhoud. Belastingmaatregelen en schaarste van het product zijn enkele oorzaken. Dat plaatselijke overheden hun eigen regels hadden, betekende dat per stad of regio de inhouden konden afwijken van wat elders in het land gold.
In de handelssteden en overslagplaatsen waren bij de waag verschillende inhoudsmaten aanwezig. Per slot van rekening moest men kunnen nameten of de hoeveelheid handelswaar overeenstemde met de afspraak. Ook gebruikte men zgn. Koopliedenboeken waarin vergelijkingstabellen stonden zodat men kon lezen hoeveel de steden onderling verschilden. Ook tabellen voor weging kwamen hier in voor (maar dat is een ander verhaal). Ook zullen er van de verschillende steden waar men handel mee bedreef, maten aanwezig zijn geweest. Dat dit geen overbodige luxe was wil ik hierna aantonen en ook in het artikel Zwolse Gewichtigheden (kopje ‘Inhoudsmaten’) heb ik daar al aandacht aangeschonken.
Voor dit artikel maak ik gebruik van het boekje ‘De oude Nederlandse maten en gewichten’, auteur J.M. Verhoef (P.J. Meertens—Instituut te Amsterdam). In het boekje staan veel gegevens die verzameld zijn uit publicaties uit de l9e—20e eeuw en uit informatie van gemeentebesturen. Hierbij wil ik direct aantekenen dat van mij binnenkort een publicatie gaat verschijnen in het verenigingsblad ´Meten en Wegen´ van de vereniging “Maten en Gewichten” waarin enkele zaken met betrekking tot betrouwbaarheid van de gegevens in voornoemde publicaties aan de kaak worden gesteld. De informatie van Verhoef namelijk is ook niet altijd even duidelijk. Meestal is niet vermeld uit welke tijd de getallen zijn. Ook is niet aangegeven of dialectvormen betrokken zijn bij de vertaling van de verschillende benamingen. Als voorbeeld wil ik geven: “Een pintje pakken”, waar was dit gebruikelijk en wat was de hoeveelheid die men dronk en tot hoelang is dit gezegde in welke streek blijven bestaan? Allemaal belangrijke zaken als je wilt vaststellen uit welke tijd en in welke plaats de inhoudsmaat in gebruik was. Sommige streken kenden namelijk wel het woord pint, terwijl dit woord in een ander gebied niet voorkwam. En ging het over bier of was wijn de inhoud?

Terug naar Verhoef om aan te tonen dat het “even” vaststellen van inhouden niet zo gemakkelijk is. Over vloeistoffen als azijn, melk of andere, die ook menigmaal afweken van bier, wijn of gedistilleerd, weid ik verder niet uit, de rest is al moeilijk genoeg.
Verhoef geeft menigmaal aan dat er verschil van inhoudsmaat was tussen bier en wijn/ gedistilleerd. Ook waren er tijden dat ze wel gelijk waren. Hij geeft voor de Kan aan: “Meestal tussen de 1.4 en 2 I en later tijdens het begin van het Metrieke Stelsel voor 1 I in gebruik”. Voor Amersfoort geeft hij voor een Kan bier 3.6 I aan en voor de Jeneverkan 3.64 I. Bij Kan is de vermelding dat het meestal 2 Mengel is en dat een Mengel meestal 2 Pint is. In Amsterdam was volgens Verhoef een Mengel bier 1.2 I, maar vóór 1770 1.36 I. Een Mengel brandewijn daarentegen 1.25 I.
Verschillen waren er ook tussen de groot- en kleinhandelsmaten. Van Deventer is bekend dat voor bier en gedistilleerd de maten op het eind van de 17e eeuw 1/12 werden verkleind. Voordien was een Mengel daar 0.88 I. In Zwolle was de Bierkan 1/16 kleiner dan de gewone Kan, deze was 1.69 I. Eind 17e eeuw werden in Zwolle nieuwe volumes vastgelegd voor bier, wijn en gedistilleerd, namelijk 1.53 I.
In Rotterdam was de Pint voor wijn of gedistilleerd 0,64 I. Amersfoort daarentegen had een Jeneverpint van 0.91 I. Als je de gegevens van Pinten afzet tegen sommige Mengels dan blijkt dat meerdere malen een Mengel kleiner was dan een Pint! Nemen we nu Zandvoort, deze had een Pint voor wijn en gedistilleerd die 0.28 I was. Een groot verschil met het gegeven over Rotterdam en Amersfoort die een Pint van respectievelijk 0.64 I en 0.91 I hadden. Tot besluit van deze informatie behandel ik Utrecht. Hier was de fles c.q. kruik voor wijn en gedistilleerd 0.85 I. Voor bier en wijn was de Pint 0.21 I. Hier is het gegeven aangevuld en wel dat de Mengel uit 4 Pint bestond. De Mengel melk (0.85 I) bestond in Utrecht wel uit 2 Pinten.
Met deze gegevens wil ik aantonen dat een aanduiding als Pint niet aangeeft om welke vloeistof het gaat. Niet onmogelijk is dat de informatie van Verhoef over o.a. Zandvoort niet compleet is.

Het onderzoek van Peter is gedaan, de hoeveelheid vloeistof die een fles kan bevatten is gemeten. Wat ontbreekt er nu nog? Is er een exacte ouderdom van de fles vast te stellen en laten wij ons niet (mis)leiden door een jaartal op het zegel dat een oudere datum suggereert? Is vast te stellen waar de fles gemaakt is of in gebruik was? Wie bestelde de fles en uit welke plaats? Werden dezelfde flessen gebruikt door het hele land (en het buitenland) of werd de prijs van de inhoud aangepast? Wat natuurlijk erg belangrijk was, welke vloeistof werd als eerste in de daarvoor geblazen fles gedaan.
Bij meting van de inhoud moeten wij een vaste maat aanhouden. Bijvoorbeeld 2 cm onder de rand van de opening. Of we er met deze gegevens dan uitkomen is nog maar de vraag, maar één ding is zeker, we komen een stapje verder.

Tot slot

Toen in de Nederlanden het Metrieke Stelsel werd ingevoerd, ging dit gepaard met allerlei moeilijkheden. Rond 1850 ging het wat soepeler. Bij (K)oninklijk (B)esluit van 1870 en 1914 werden oude benamingen en maatvoeringen verwijderd. Dit is waarschijnlijk ook de reden geweest waarom o.a. de firma Bols overging op literkruiken. Volgens K.B.22-3-l829 hoefden flessen, aarden kannen en kruiken niet herijkt te worden, terwijl vaatwerk voor vloeistoffen in het groot elke twee jaar geijkt werden. Later zijn veel vrijstellingen verleend. Van Dick Jansen, mededirecteur U.T.0. Schiedam, hoorde ik dat nog niet zolang geleden de vulmachines pas geijkt werden, tot aan die tijd kon de distillateur gewoon een ietsie minder in de fles doen.

Op dit artikel kwam toentertijd een reactie van Lo van Sintmaartensdijk, conservator van het Bolsmuseum. “In het nagelaten manuscript van Gijsbertus Theodorus van ’t Wout, van 1816-1823 directeur/eigenaar van de ‘Erven Lucas Bols’ spreekt hij zijn ongenoegen uit, dat de in zijn tijd vervaardigde flessen zelden maathoudend waren. Het geeft m.i. blijk van ‘‘s mans consciëntie’, waarvan ook in andere gevallen blijk geeft. Ook later is er sprake te zijn van ´truth in advertising´,(waarheid in reclame) want als leidinggevend distillateur kon en kan Bols zich niet permitteren ondermaats te leveren.”
Verder had Lo nog wat opmerkingen over het ijken:“Als we praten over de 19e en 20e eeuw kan men zeker in Amsterdam en dus bij Bols spreken over exacte inhoudsmaten: 1 lt., 0.75 lt. enz. Met de komst van de flessenmachines rond 1870 was de fles maathoudend. (Opm: 2011: hier geeft Lo aan dat vanaf die tijd er dus geen misverstand kan ontstaan aan de hoeveelheid die in een fles zou zitten maar als je het gegeven van Dick Jansen daar naast legt blijkt de ‘uitspraak’ van Lo erg discutabel!)
In het geval van de mingelkruik kan ik Egbert gerust stellen. In de prijslijst wordt deze aangeduid met de maat “mingel”, op de kruik zelf staat “1,2 liter”. Nagemeten bleek deze opgave de lading te dekken.” Verder geeft Lo nog aan dat “Snijders (een uitdrukking afkomstig uit het muntwezen) een gevoelige straf wachtte bij het manipuleren van de inhouden”.

Steeds weer duiken bij onderzoek, gegevens op die in strijd zijn met geschreven bronnen. Gelukkig maar want anders hadden we niets meer te doen. Ik hoop u een beetje wegwijs gemaakt te hebben in het doolhof van de inhoudsmaterie. Tevens wil ik nog vermelden dat deze problematiek ook geldt voor de voormetrieke gewichten. Misschien dat er met dit artikel een aanzet gegeven is tot een wat diepgaander onderzoek naar de inhoudsmaten van o.a. jenever.

Egbert Dikken.



Maatje