Inhoudsopgave



EEN WINTERS BRRR ONDERZOEK - Ziekenhuis De Weezenlanden II

Overige waarnemingen

In het midden van de opgravingplattegrond is een grote ‘lege’ plek te zien. Dit komt omdat op die plaats het oude ziekenhuis heeft gestaan. Bij de sloop hiervan zijn alle grondgegevens vernield. Tijdens deze sloop is wél gekeken of er misschien restanten van oudere funderingen aanwezig waren. Directe aanleiding hiertoe was het uitgangspunt van het onderzoek, namelijk de plaats te vinden van het oude Mariënboschklooster. Of de bouwfragmenten van hard- en zandsteen, zoals drempels en fragmenten van gotische kruisvensters, die bij P.5 als fundering gelegd waren, aan het klooster toegeschreven mogen worden, is moeilijk te beantwoorden. Het aardewerk dat in de put lag en uit het begin van de 16e eeuw dateert, kan een aanwijzing zijn dat de bouw van de put waarschijnlijk heeft plaatsgevonden NA de brandstichting van 1510. Bij de herbouw van het klooster kan het bouwafval gebruikt zijn om een fundering te leggen voor de door ons gevonden P5. Toen in 1524 opnieuw het klooster werd vernietigd is deze put buiten gebruik geraakt. Dat zou de verklaring kunnen zijn voor de korte periode dat de put volgens onze gegevens, in gebruik is geweest.

Van een jongere vierkante houten afvalput (P4) was alleen de laatste plank nog aanwezig. Het hierin aangetroffen aardewerk en glas uit de tweede helft van de 17e eeuw was kapot gedrukt tot zeer veel kleine scherven omdat de zandauto’s juist over deze plek hun afvoerroute hadden.




Henri van Dijk bezig om de laatste plank van de vierkante houten put bloot te leggen.
Ook hier was het weer opschieten geblazen want de grond moest gevlakt worden voor de betonstort.





De vele kleine aardewerk scherven werden door mij uitgezocht en waar mogelijk aan elkaar geplakt. Gaten werden met gips opgevuld en op kleur gebracht. Uit de glasresten werd o.a. een glasbeker, bestaande uit maar liefst 74 scherven, in elkaar gezet. Het kopje dat uit Lattimoglas bestaat is zeer zeldzaam.

Na de totale afgraving werd op ongeveer 0.65 m –N.A.P. waargenomen dat gezien vanaf de zijde van de Assendorperdijk, er door de gehele bouwput een roodachtige en noordelijker wat groener (zwavel?) wordende ‘slootlijn’ voorkwam. Opmerkelijk hierbij was dat links van deze lijn het podsol omlaag liep van O.85 - O.3m +N.A.P.. Misschien heeft het hoogste punt als een natuurlijke dijk gefungeerd? Rechts van deze lijn, richting verpleeghuis, kwam totaal geen podsol voor en bleek het zand witter (stuifzand?) van kleur te zijn.



Verscheidene keren konden wij constateren dat er zandverstuivingen op deze plek moeten hebben plaatsgevonden gezien de verschillende laagjes van rood zand en humuslagen.

De ‘Slootlijn’ is ouder dan de vroegste ingraving. Waarschijnlijk is deze lijn ontstaan door zandverstuivingen vanaf de 10e - 11e eeuw, die langzaam de dalen vulde. De lagen van rode bandjes die zijn waargenomen in het witgele zand liepen vanaf het verpleeghuis richting slootlijn omhoog. Vermoedelijk moet dan ook worden aangenomen dat waar het hoogste podsol aangetroffen werd (westelijk naast de slootlijn) één der vroegste wegen heeft gelegen die richting de huidige stad liep.

Inhoud Boomstamputten P1-3
Buiten Paffrath en kogelpotscherven was in elke put het zgn. Pingsdorfaardewerk aanwezig. De beschildering die hierop voorkwam varieerde van oranje tot paars. Waar niets is aangegeven zijn de getekende randen van inheemse kogelpotten.
P1 Botmateriaal, stukje plat glas, tufsteen en een maalsteenfragment van basalt.
P2 De kogelpotrand met “Pingsdorf”oor werd samen met een echt Pingsdorfoor gevonden. Ook een komvormige ijzerslak zat in de put.
P3 Veel stukken lei van 8-10 mm dikte, bot en een bewerkt stuk hout.

In P2 kwamen deze scherven voor waarvan de één met verfsporen (links) een originele Pingsdorf is. De scherf in het midden heeft aan een kogelpot gezeten.

Uit P2 kwamen verschillende kogelpotscherven (rechts) die aan elkaar pasten.

Conclusie

Het laatste gedeelte van de Assendorperdijk, bij het ziekenhuis, moet al heel vroeg een verhoging in het landschap zijn geweest. Er zal vanaf die verhoging waarschijnlijk een weg gelopen hebben die in de richting van en door de marke Zwolle liep. Toen in de droge periode van rond de 10e eeuw zandstormen ons land teisterden, zijn vele zandduinen ontstaan. O.a. hierop vestigden zich mensen waarvan nu de sporen zijn gevonden. Het terrein dat nu onderzocht kon worden, heeft een vrij intensieve en rijke bewoning gekend in de 11e-12e eeuw juist voordat Zwolle in 1230 zijn stadsrechten verkreeg. De vondsten van 13e - 15e eeuwse afvalkuilen duiden er tevens op dat het gebied waar nu de hartchirurgie staat in die eeuwen bewoond was. Dit archeologische gegeven komt overeen met historische bronnen, o.a. ‘de regesten van Berkenvelder’, (gemeente archivaris) die handelen vanaf 1350, waarin menigmaal wordt beschreven hoe stukken land ge-/verkocht werden buiten de Sassenpoort.



Materiaal uit verschillende vindplaatsen.


N.A.P.-gegevens



Na de 13e eeuw toen de stad Zwolle zich verder ontwikkelde, werden grachten gegraven als bescherming tegen oorlogsgeweld. Deze grachten deden tevens dienst om het steeds verder stijgende water af te voeren o.a. in de richting van het Zwarte Water. Dit was nodig omdat rond de 13e eeuw in het gehele land het waterpeil behoorlijk was gestegen. Ook zal het voorgekomen zijn dat stukken land van de marken die buiten de eerste ommuring van de stad lagen onder water kwamen te staan en niet meer bewoond konden worden. Zo zullen de bewoners van de marke Middelwijk mede door deze omstandigheid uiteindelijk van hun gronden verdwenen zijn. Het regest. nummer 191, geeft aan dat in 1381 er nog een marke Middelwijk is en als laatste kunnen we nog in het Markeboek iets over Middelwijk vinden met als jaartal 1587. Het is uitermate te betreuren dat toen vooral in de jaren zeventig werkzaamheden plaatsvonden vanwege de bouw van ondermeer het ziekenhuis, verpleeghuis, politiebureau en het gerechtsgebouw, in het gebied tussen de Nieuwe Wetering en de Assendorperdijk geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit is wellicht te verklaren uit het automatisme waarmee archeologen en historici zich op de stadskernen storten. Men gaat daarmee voorbij aan de mogelijkheid dat oudere bewoningsfasen, die bepalend zijn geweest voor de (Zwolse) ontstaansgeschiedenis, een groter gebied kunnen bestrijken dan het in later tijd ommuurde gedeelte.

Nawoord

In de 3½ maand dat het oude ziekenhuis werd gesloopt en de grondwerkzaamheden plaatsvonden, verschenen er in de ‘Zwolse Courant’ en in het weekblad ‘De Peperbus’ artikeltjes waar de vorderingen van deze werkzaamheden in vermeld werden. Zo kon iedereen lezen wat er in het gebied ‘De Wezenlanden’ gebeurde. Niet éénmaal hebben A.W.N.-coördinator R.v.B., prov. archeoloog Verlinde of andere ‘geïnteresseerd’ personen de moeite genomen om de bouwput met een bezoek te vereren. Toen eind 1985 de drie boomstamputten en veel 11e-12e eeuws materiaal werd gevonden is telefonisch contact gezocht met de R.O.B. in Amersfoort. Terwijl wij dus rond Kerst en Nieuwjaar in ijzige kou vondsten deden bleek de beroepsarcheologie met vakantie te zijn. Deze vakantie zij gegund, maar dan achteraf geen gezeur over het niet op tijd melden van vondsten. Hierbij wil ik u nog laten weten, en absoluut niet als een excuus aan wil voeren, dat op 3 januari 1986 mijn stiefvader, Jan de Graaf, in datzelfde ziekenhuis is overleden. Tijdens zijn ziekbed was ik dus regelmatig buiten maar ook in het ziekenhuis te vinden. Toch heb ik in die moeilijke dagen zo veel mogelijk mijn werk gedaan.

Toen in januari ’86 G.Oostingh, als R.O.B.-correspondent, provinciaal archeoloog Verlinde belde met de mededeling dat er zeer interessante vondsten waren gedaan, verscheen rond die tijd, zo hoorden wij later van de bouwuitvoerder, ‘een zich als de stadsarcheoloog van Zwolle! voorstellende oude man in de bouwkeet’. Deze man in kwestie, R.v.B., vroeg of hij archeologisch onderzoek mocht doen in de bouwput. (Er werd al beton gestort!) De uitvoerder antwoordde: ‘Al drie maanden lang is een groep bezig waarnemingen te doen met toestemming van de grondeigenaar. U bent wel erg laat hiermee’. R.v.B. werd woedend en heeft toen zijn beklag gedaan bij Verlinde. ‘HIJ de ‘stadsarcheoloog van Zwolle’ mocht van een uitvoerder niet in de bouwput’. Toen belde hij maar enkele keren naar de bouwcoördinator van het ziekenhuis dhr. Michies en vertelde: ‘Jullie moeten niet met die lui in zee gaan want het zijn allemaal handelaren’. (Een opmerking voor de lezer: R.v.B. is een amateurarcheoloog net als wij maar hij matigt zich aan dat hij het alleenrecht heeft om onderzoek te doen en via die slinkse manier heeft R.v.B. al vele malen uitvoerders van de bouw, ambtenaren en mensen uit zijn leefomgeving op het verkeerde been gezet.) Wij hebben het vermoeden dat toen Oostingh eind januari Verlinde op de hoogte stelde van de vondsten in de bouwput Verlinde toen R.v.B. gebeld heeft met het verzoek om eens in die bouwput te gaan kijken. Ook zal het krantenartikel, dat in de Zwolse Courant op 29 januari 1986 verscheen, de aanleiding geweest kunnen zijn. Toen eind januari ‘86 in Deventer een A.W.N.-bijeenkomst was georganiseerd over opgravingen in Deventer, presteerde R.v.B. het om in het bijzijn van bestuursleden! dhr. Kamphuis met zijn vrouw o.a. toe te snauwen ‘Maffiapraktijken’ en ‘die Dikken denkt dat hij dat historisch wel kan doen’ en ‘weet Verlinde dit?’. Het schuim wat dan tussen z’n lippen verschijnt doet een wereldkampioen bellenblazen blozen.

Op 4 februari kwam Verlinde bij mij thuis om het vondstmateriaal te bekijken en werd in het bijzijn van Oostingh en Kamphuis de problematiek rond het melden en de uitval van R.v.B. in Deventer doorgesproken en naar wij dachten, uitgepraat. Verlinde kwam toen met het (opgeklopte)verhaal over R.v.B. aan. Deze had bij hem zijn beklag gedaan omdat hij weggestuurd zou zijn uit de bouwput.. Wij moesten daar natuurlijk om lachen en dat viel niet in goede aarde bij Verlinde. Na het gesprek heeft Verlinde het vuursteenmateriaal, op ons verzoek, gedetermineerd. Het andere scherfmateriaal werd nauwelijks een blik waardig gegund. Wat er daadwerkelijk gebeurd was met R.v.B. hebben wij toen nagevraagd bij de bouwopzichter Michies. Hierboven heeft u al iets kunnen lezen. Ik heb Verlinden over de werkelijke gang van zaken op 6 februari, doormiddel van een brief daarvan op de hoogte gesteld.

Over de problemen die R.v.B. in Zwolle steeds maakt is later de R.O.B.-directeur Van Es uitvoerig geïnformeerd. (Op de brieven naar Verlinde en Van Es hebben wij nooit een reactie gehad!) Bijna 3 jaar later worden wij plotseling ervan beschuldigd een illegale! opgraving te hebben verricht en, als zij (de kritiek was niet ondertekend) het onderzoek hadden gedaan zou er een diepgaander verslag verschenen zijn (Overijssels Contactbericht 1988). Een kort antwoord hierop:
a. Illegaal: Een R.O.B-correspondentiekaart van Gert Oostingh blijkt dan een illegaal iets te zijn waar vele mensen in ons land zich van bedienen. Ook dus R.v.B..
b. Verslag-diepgang: Er is al vermeld dat de opgraving alleen mocht plaatsvinden als de bouw absoluut niet gehinderd werd. De winterse omstandigheden waren ook niet om naar huis te schrijven want als je met 15 graden vorst een opgraving wil doen zul je met die temperaturen direct achter de machines aan moeten lopen want anders is de grond bevroren en komt er geen schop meer de grond in. Ik wil nog eens benadrukken dat de meeste vondsten pas gedaan konden worden toen de bouwput aan het eind van december op diepte werd gemaakt. De maanden daarvoor was het eigenlijk alleen maar opletten of er iets tevoorschijn kwam. Niemand maar dan ook niemand anders dan onze groep heeft toen de moeite genomen om eens bij de sloopwerkzaamheden te kijken terwijl de vorderingen van de sloop regelmatig in de krant te lezen waren!

Van de boomstamputten waren stukken hout meegenomen voor jaarringonderzoek (dateringmogelijkheid). Dirk de Vries, werkzaam bij de Rijksdienst Monumentenzorg (en nu in 2010 daar directeur van!) werd bereid gevonden om dit voor ons te doen. In het bijzijn van G. Oostingh werd bij mij thuis door Dirk de benodigde monsters genomen. Hij verzekerde ons dat het prima zou lukken. U begrijpt het denk ik al. Deze Dirk de Vries, die later ook in de kwestie Windesheim een dubieuze rol zou gaan spelen, liet niets meer van zich horen. Na lange tijd zocht G. Oostingh contact met Dirk en vroeg hoe het onderzoek was afgelopen. Dirk vertelde dat het moeilijk en te veel werk was! Uit dit hele verhaal blijkt duidelijk dat achteraf door de ‘beroeps’ eendrachtig wordt samengewerkt om amateurs, die wel de belangrijkheid van deze locatie inzagen, in een kwaad daglicht te plaatsen.
Na aanleiding van het anonieme verslag in Overijssels Contactbericht 1988, heeft drs. H.R. Kamphuis contact opgenomen met de Culturele raad van Overijssel. Zij waren namelijk verantwoordelijk voor het contactbericht. Nu bleek dat de auteur van het artikel Mevr. drs. I. Wormgoor was. Deze persoon had connecties met R.v.B.. U begrijpt denk ik wel waar de opmerkingen vandaan zijn gekomen! Tevens werden in haar verslag zaken aan de orde gesteld die Kamphuis later ontkracht heeft maar de redactie van ‘contactbericht’ was niet bereid om zijn terechtwijzingen in een volgende uitgave van ‘contactbericht’ te plaatsen!! Ondanks twee verzoeken van zijn kant bleef de redactie, G. Buist, daarin volharden! Opnieuw werden de gelederen gesloten!

Mijn dank gaat uit naar het ziekenhuis De Weezenlanden, met name mevr. W.M. Kuijpers en directeur dhr. L.J.A. Hogendoorn. Deze hebben met hun positieve adviezen ervoor gezorgd dat in de Polikliniek van het ziekenhuis een vitrine kon worden geplaatst met het gevonden materiaal. Zo kunnen bezoekers kennis nemen van een stukje geschiedenis. Samen met H. Kamphuis en G. Oostingh werd de ‘Ach Lieve Tijd’-aflevering ‘Van boerderij tot artsenij’ geschreven. Het boekje, dat volgens afspraak een gemakkelijk leesbaar geheel moest worden, werd door het bouwteam aan het ziekenhuis De Weezenlanden aangeboden. De opbrengst hiervan komt ten goede aan een project in Ghana.

P.S. Het boekje ‘Van boerderij tot artsenij” bevat enkele storende elementen. Door een misverstand is er een verkeerde opgravingplattegrond afgedrukt. Ook zijn er twee bijteksten die verbetering behoeven.
Op blz. 13 is vermeld waar de restanten van het Buschklooster liggen. Als het zo gemakkelijk was! Het woordje waarschijnlijk is per ongeluk vergeten. Het vermoeden bestaat bij ons dat gedeeltelijk onder de Weezenlanden(weg), voor de ingang van het verpleeghuis en richting huidige gracht, restanten van het klooster te vinden zijn.
Op blz. 30 is aangegeven dat het eeuwen oude beukenlaantje op de 16e eeuwse kaart van Van Deventer al te zien zou zijn. Bij perceellijnvergelijking blijkt dit niet juist te zijn. Het laantje dat in het verlengde van de Wolweverstraat ligt, is waarschijnlijk na de grachtverlegging (± 1625) ontstaan ACHTER het weggetje dat wel op de kaart te zien is (richting een poort die bij de Wolweverstraat heeft gestaan?).
Voor deze fouten onze excuses.


Luchtfoto gemaakt door Photo Holland en beschikbaar gesteld door Ziekenhuis ‘De Weezenlanden’.
In het midden het lichtgele (platte) dak van de hartchirurgie. Linksonderaan het Dominicanenklooster.